Vijftiende zondag door het jaar

Au, au, dat doet zeer!

De kinderen van het 14 Oktoberplein zijn bij de beek in het bos aan het spelen; het is lekker weer en Bas en Boris zijn aan het slootje springen met een dikke boomtak. De tweeling is intussen heel handig in dit kunstje en zeilt moeiteloos over het water. Ron heeft ook een tak gezocht, want hij heeft geen zin om te wachten tot hij de tak van de tweeling mag gebruiken. "Is die stok wel stevig genoeg?" vraagt Hanneke die het maar een raar dun stokje vindt, waarmee Ron wil gaan springen. "O, dit ding is heel stevig en ik ben niet zo zwaar als die tweeling," antwoordt Ron. "Volgens mij moet je een dikkere stok zoeken," zegt Fatima, "met dat ding krijg je ongelukken." Ron vindt dat de meisjes veel te bang zijn en trekt zich niets aan van hun commentaar; hij tilt de tak boven zijn schouder en neemt een aanloop. De tak belandt keurig midden in de beek en Ron slingert omhoog; helaas is de tak niet sterk genoeg om hem te dragen en breekt. Ron is nog niet boven het water als hij valt en hij komt hard op zijn linkervoet terecht.
"Au, au," roept Ron, "dat doet zeer!" Alle kinderen lopen naar Ron en zien dat er dikke tranen over zijn wangen rollen.; maar ze zien nog iets: het been van Ron ligt er maar raar bij. "O jee," zegt Bas, "wil jij ook graag eens in het ziekenhuis liggen?" Ron probeert op te krabbelen, maar dat lukt niet. "Blijf stil liggen," raadt Hanneke Ron aan, "dan doet jouw been het minste pijn." De kinderen begrijpen dat ze hulp moeten halen. "Ik ga bij de boer eens kijken of hij kan helpen," zegt Bas en hij rent naar de boerderij aan de overkant van de beek.
Bas heeft pech: op die boerderij is niemand thuis en alle deuren zitten op slot. Bas komt terug en vertelt dat hij geen hulp kan vinden. "Dan moeten we maar naar de grote weg lopen, want misschien kan iemand de dokter even waarschuwen," stelt Fatima voor. De meisjes hebben intussen, met behulp van hun jassen, gezorgd dat Ron wat gemakkelijker ligt; Bas, Boris en Eddy fietsen zo hard als ze kunnen naar de grote weg.
Bas zwaait naar de eerste auto die langs komt, maar die stopt niet en rijdt hard door. "Hé," zegt Boris, "dat was die man die laatst in de kerk was; toen die kinderen olie op hun hoofd gesmeerd kregen." "Dat was dus het laken," zegt Bas, "raar hoor, dat die niet stopte." Gelukkig komt er weer een auto aan en de jongens proberen die te laten stoppen; dat lukt ook al niet; het is de pastoor en die zwaait eens vriendelijk naar de jongens, maar rijdt wél door. "De pastoor denkt zeker dat we hem in de maling nemen," denkt Bas. "Die hebben we gewoon een beetje te vaak voor de gek gehouden, dus die gelooft ons niet meer," zegt Boris een beetje spijtig.
"Volgens mij kunnen we zelf veel vlugger naar de dokter fietsen dan dat we hier op hulp staan wachten," zegt Eddy. "Laten we nog één auto proberen," vindt Bas, "als die niet stopt, gaan we naar het dorp." Er komt nu een oud autootje aan; het rammelt, pruttelt en rijdt niet hard. "Die man stopt vast niet," zegt Boris, "die is veel te blij dat zijn auto nog rijdt."
Toch zwaait Eddy naar het autootje en, zowaar, het stopt. Uit het autootje komt een heel lange man, met een bos wilde haren; een lange baard en een klein brilletje op. De man is heel slordig gekleed: hij heeft een afgeknipte spijkerbroek aan met een heleboel rafels en een hemd dat echt wel eens een keertje in de was mag.
De man vraagt wat er aan de hand is en de jongens vertellen dat Ron een smak gemaakt heeft en dat zijn been er zo raar bij ligt. "Ik ga wel even met jullie mee," biedt de man aan. "Maar de weg is heel slecht," zegt Eddy. "Dat geeft niet," vindt de man, "dit autootje heeft soms op nog veel slechtere wegen gereden; daar krijgt het echt niets van." De jongens moeten vooruit fietsen en het autootje komt pruttelend en ploffend achter hen aan. Wanneer de jongens bijna bij de beek zijn, zet de man het autootje langs de kant van het pad en loopt het laatste stukje; de weg is hier zo slecht dat zelfs het autootje niet verder kan rijden.
De meisjes kijken verschrikt als ze de man zien en Fatima fluistert in het oor van Eddy: "Wat hebben jullie nu voor een vogelverschrikker meegebracht?" "Die man was de enige die stopte," legt Eddy uit; "het laken en de pastoor reden gewoon door." Intussen bekijkt de man het been van Ron en zegt: "Dat is gebroken, vriendje." De man loopt naar zijn autootje en komt terug met een grote rugzak. "Ik zal er eerst maar eens voor zorgen dat jij jouw been niet kan bewegen; dan wordt de pijn ook minder," zegt de man.
Uit zijn rugzak haalt de man zwachtels en iets van plastic; het lijkt wel een opblaaskussen. "Nu moet ik jou heel even pijn doen, want dat been moet recht in de spalk," zegt de man en hij pakt Rons been op twee plaatsen vast en trekt eraan. "Au," zegt Ron en hij ziet ineens heel wit. "Wat doet u nu," vraagt Fatima, "nu heeft Ron nog meer pijn?" De man legt uit dat die pijn nu snel over gaat, want nu zit het bot weer recht tegen elkaar. Hij gaat een stevig verband om Rons been doen. Hanneke en Fatima moeten Ron vasthouden, want hij mag niet bewegen.
Als het verband keurig vastzit, doet de man de plastic zak over het verband en blaast dit op. Het lijkt nu wel of Rons been in een groot plastic kussen zit. "Nu kan er niets meer gebeuren," zegt de man, "nu kan Ron vervoerd worden; kom, helpen jullie eens even, want jullie zijn volgens mij heel sterk." Bas, Boris, Eddy en Hans willen Ron optillen, maar dat mag niet zomaar; de man vertelt hoe ze moeten tillen en helpt zelf ook mee.
Ron wordt naar het autootje gebracht; Hanneke moet de deur open doen en ziet dat de stoel naast de bestuurder helemaal plat ligt. "Dat is mijn bed," legt de man uit, "daar kan Ron nu fijn liggen." Ron ligt lekker; want er zijn kussens genoeg in de auto en ook er is een deken die de man over Ron heen legt. "Zo, nu wordt jij weer een beetje warm," zegt de man, "want als je je zó bezeerd hebt krijg je het meestal erg koud."
De man vertelt nu aan de kinderen dat hij Tjerk heet en dat ze hem zo mogen noemen; hij vraagt één van de kinderen om achter in de auto naast het hoofd van Ron te gaan zitten en er voor te zorgen dat Ron niet verschuift. Fatima biedt zich aan en alle kinderen zijn het er over eens dat Fatima het beste voor Ron kan zorgen. Fatima moet de weg naar het ziekenhuis wijzen, want Tjerk komt uit Groningen.
"Woont u daar nog," vraagt Ron. Tjerk vertelt dat hij net terug is uit India; hij is arts en heeft daar in een ziekenhuisje gewerkt; hij gaat altijd op reis met zijn oude autootje, want zó kan hij nog iets van de wereld zien. "Bent u dan nu niet vreselijk moe," vraagt Fatima. "Nee hoor," antwoordt Tjerk," ik rijd straks nog een stukje en als ik moe word, zoek ik een hotelletje op." Fatima wijst de weg en heel vlug zijn ze bij het ziekenhuis. Tjerk gaat naar de EHBO-ingang van het ziekenhuis; daar wordt Ron op een brancard gelegd; eerst moeten er foto's van zijn been gemaakt worden.
Tjerk praat even met een dokter, die precies wil weten wat er gebeurd is en wat Tjerk met Ron heeft gedaan. De foto's zijn al vlug klaar en Tjerk mag ook even komen kijken; het gebroken bot van Ron ziet er keurig uit; het hoeft niet gezet te worden. "Dat heeft u, net bij de beek al gedaan," zegt Fatima tegen Tjerk, die begint te lachen. "Had jij dat al begrepen," vraagt hij aan Fatima. "Ja," antwoordt het meisje, "nu hoeft Ron misschien niet zo lang in het ziekenhuis te blijven, denk ik."
Intussen zijn ook de vader en moeder van Ron in het ziekenhuis gekomen, want de andere kinderen hebben hun verteld wat er aan de hand is. Vader en moeder zijn vreselijk geschrokken, maar de dokter, die Ron nu behandelt, vertelt dat het reuze meevalt en dat Ron, wanneer het gips hard is, naar huis mag. "Blijf jij met de ouders van Ron wachten, of rijd je met mij mee naar Overloon?" vraagt Tjerk aan Fatima. "Ik ga liever nu met u mee," antwoordt Fatima, "dan kunt bij ons thuis eten en misschien kunt u vannacht bij Bas en Boris wel slapen, want daar is plaats genoeg."
Tjerk neemt het aanbod van Fatima graag aan en het wordt een heel gezellige avond, want Tjerk kan reuze leuk vertellen. De andere kinderen komen allemaal nog even naar het huis van Fatima, want zij willen ook graag al die verhalen horen. Bas en Boris vinden het een prachtig plan, dat Tjerk die nacht bij hen zal logeren.
"Jullie maken geen matrozenbedje, hoor," zegt Hanneke tegen de tweeling. "Een matrozenbedje," grinnikt Tjerk, "dat heb ik lang niet meer gehad; dat deed ik vroeger ook altijd." "Jammer," zegt Bas, "dan weet u ook hoe u het bed weer goed moet doen." De tweeling stopt, die avond, alleen een handveger in Tjerks bed, maar ook die streek blijkt bekend te zijn en levert geen gegil op!
De volgende dag rijdt Tjerk vroeg weg, want hij wil die dag echt naar zijn moeder in Groningen; hij wordt uitgezwaaid door Bas en Boris, die het jammer vinden dat ze afscheid moeten nemen. Ron moet een paar dagen in het ziekenhuis blijven, maar heeft praatjes voor tien wanneer zijn vriendjes op bezoek komen. Hij neemt zich wél plechtig voor in het vervolg een steviger tak te zoeken om slootje te springen.