Feest van de H. Drie-eenheid

Je eigen familie!

Oom Jan ligt in het verzorgingshuis; hij kon niet langer in zijn eigen huisje blijven, want hij had nu echt de hele dag hulp nodig. Fatima gaat vaak bij oom Jan op bezoek, hoewel zij het steeds moeilijker vindt, want oom Jan is nu heel erg ziek. Meestal gaan er een paar vriendjes met Fatima mee; met de hele club tegelijk bij oom Jan op bezoek gaan, kan niet meer; dat is veel te druk voor hem.
Vandaag gaan Bas, Boris en Hanneke met Fatima mee. De tweeling heeft een bosje goudsbloemen bij zich, uit hun eigen tuintje; want die vindt oom Jan altijd zo mooi. Wanneer de kinderen naar de kamer van oom Jan willen lopen, worden ze tegengehouden door een verpleegster. Zijn jullie familie van mijnheer, vraagt de verpleegster. Nee, zegt Fatima, dat zijn wij niet echt; maar wij zijn vriendjes van hem en echte familie heeft oom Jan niet. Ik mag niemand anders dan echte familie bij die mijnheer toelaten, zegt de verpleegster, want hij is er heel slecht aan toe. Dat weten wij, zegt Bas, maar oom Jan heeft geen familie; hij heeft alleen ons; laat ons dus toch maar naar hem toe gaan.
De verpleegster gaat even overleggen met het hoofd van de afdeling; dat blijkt een verpleger te zijn, die er heel gewichtig uitziet. De kinderen hebben zich intussen voorgenomen zich door niemand weg te laten jagen; het al erg genoeg als je zó ziek bent en dan krijg je ook geen bezoek; dat kan niet. Hebben jullie wel eens iemand zien sterven? vraagt de hoofdverpleger. Ja hoor, antwoordt Bas, al zo vaak: de hond is doodgegaan en twee katten. En pas is er ook nog een konijn gestorven, vult Boris aan. Maar dat zijn toch dieren, zegt de verpleger, hebben jullie weleens een mens zien sterven? We weten dat oom Jan doodgaat, zegt Hanneke, daarover hebben we al heel vaak met hem gepraat. Hij vindt het vast fijn als wij komen, zegt Fatima stellig, dan is hij niet zo alleen. Maar die mijnheer ziet er nu heel akelig uit, probeert de verpleger het nog eens. Dat weten we, zegt Bas, hij heeft overal slangetjes en hij ziet hartstikke geel. Dat geeft toch niets, vindt Boris, daardoor wordt hij toch niet iemand anders; hij blijft gewoon oom Jan. Oom Jan is heel aardig, of hij er nu gewoon uitziet, of een beetje raar, vindt Fatima, dat maakt echt niets uit.
De hoofdverpleger heeft nu goed in de gaten, dat hij de kinderen niet van hun plan af kan brengen; hij zegt: goed, maar dan ga ik wel met jullie mee. Dat is prima, vindt Boris, dan kunt u gelijk kijken of oom Jan nog iets nodig heeft.
De vier kinderen gaan de kamer van oom Jan binnen en zorgen ervoor dat de verpleger niet merkt dat ze toch wel een beetje schrikken. Oom Jan ligt er heel stilletjes bij en overal steken er slangetjes uit hem. Fatima loopt naar het bed en pakt de hand van oom Jan vast. Hoi, oom Jan, zegt Fatima, hoe gaat het met u? De zieke doet zijn ogen open en kijkt de kamer rond; hij ziet de vier kinderen staan en dan glimlacht hij. Kan u niet meer praten? vraagt Bas, of wordt u daar erg moe van? Moe, fluistert oom Jan. Dan moet u gewoon niets zeggen, vindt Boris, we blijven een poosje bij u zitten, dan bent u niet alleen; dat is zo ongezellig. Fatima ziet een stokje met een gaasje in een bakje water op het nachtkastje staan; ze pakt het stokje en maakt de lippen van oom Jan nat. Heb jij dat al vaker gedaan, vraagt Hanneke. Ja hoor, antwoordt Fatima, een verpleegster heeft mij geleerd dat dat heel fijn voor oom Jan is, want hij kan niet meer drinken.
De hoofdverpleger ziet dat de kinderen niet bang zijn en hij besluit even weg te gaan; vóór hij gaat vertelt hij dat de kinderen op het belletje moeten drukken als er iets gebeurt. Het lijkt erop of oom Jan gewacht heeft tot de verpleger weg is, want die is de deur nog niet uit, of oom Jan doet zijn ogen open en fluistert: Jullie moeten veel van elkaar houden en........bedankt voor alles, nu ga ik naar mijn vrouw. Doe u vrouw maar de groeten van ons, zegt Bas. Jullie komen samen straks echt kijken in onze hut, hè, vraagt Boris. Oom Jan geeft geen antwoord meer en zijn ademhaling gaat steeds moeilijker. Het lijkt wel of er steeds een langere pauze tussen zijn ademhalingen inzit. Moeten we die verpleger niet bellen, vraagt Hanneke. Laten we nog maar even wachten, zegt Fatima, misschien knapt oom Jan zó wel weer een beetje op; hij is beslist heel moe van dat praten. Hanneke houdt de hand van oom Jan vast en voelt dat hij heel koud is. Als je heel moe bent, krijg je het soms ook koud, zegt Hanneke. Laten we maar stil zijn, vindt Fatima, dan kan oom Jan even slapen; hij weet nu toch dat wij bij hem zijn. Ook Bas en Boris houden hun mond en kijken naar de zieke.
Ineens doet oom Jan zijn ogen open en kijkt heel blij, net alsof hij iemand ziet. De kinderen kijken eens in de richting waar oom Jan iets lijkt te zien, maar zij zien niets. De ogen van oom Jan vallen half dicht en zien er ineens heel vreemd uit en de mond van hem valt open. Laten we nu de verpleger maar bellen, beslist Fatima. Ja, zegt Bas, want zó keek onze hond ook toen hij dood was.
Er komen twee verplegers de kamer binnen; die zien direct wat er aan de hand is. Deze mijnheer is dood, zegt de ene verpleger. Dat dachten wij ook al, antwoordt Boris. Nu is hij weer fijn bij zijn vrouw en dat wilde hij graag, vult Bas aan. Laten we het de andere kinderen maar gaan vertellen, zegt Hanneke.
Willen jullie niet eerst even iets drinken? vraagt de hoofdverpleger. Dat willen de kinderen wel en ze vinden het fijn dat ze aan de verpleger mogen vertellen hoe het ging. Willen jullie later ook in de verpleging gaan werken? vraagt de man. Nee hoor, antwoordt Bas, wij worden piloot. Maar ik wil wél verpleegster worden, zegt Fatima, dat lijkt mij heel fijn om mensen te kunnen helpen. De kinderen krijgen een groot glas limonade en een plak ontbijtkoek. Vonden jullie het echt niet akelig om jullie oom te zien sterven? vraagt een verpleegster die erbij is komen zitten. Nee, antwoordt Hanneke, want wij hebben van tevoren met oom Jan veel gepraat en hij was niet bang, dus was het niet eng.
Drie dagen later wordt oom Jan begraven; omdat er geen familie is, mogen de kinderen van het 14 Oktoberplein op de voorste banken in de kerk zitten; zij zijn uiteindelijk de beste vriendjes van oom Jan geweest. Bas en Boris zitten niet in de bank, die mogen misdienaar zijn en dat vinden ze deze keer bijzonder fijn. Het lukt de tweeling om keurig de mis te dienen en zélfs om niet aan kattenkwaad te denken.
Oom Jan wordt naar het kerkhof gebracht en naast zijn vrouw begraven. Die is daar toch niet, zegt Eddy zachtjes tegen Ron, die twee zijn allang in onze hut, want oom Jan was daar heel nieuwsgierig naar. De kinderen mogen als eersten wat bloemen op de kist van oom Jan strooien. De begrafenisondernemer vraagt aan wie hij het kruisje, dat op de kist zat, moet geven, want gewoonlijk krijgt de familie dat. Geef het maar aan de kinderen, misschien weten zij er een goed plaatsje voor, zegt de pastoor. Wanneer Bas en Boris het kruisje krijgen, zegt Bas: dus nu zijn wij toch de echte familie van oom Jan. Dat kruisje hangen we in de hut, dan weten we zeker dat wij oom Jan nooit zullen vergeten, vindt Fatima. Dat oom Jan gezegd heeft dat ze veel van elkaar moeten houden, hebben Bas, Boris, Hanneke en Fatima alleen aan hun vriendjes verteld; daar hebben volwassenen niets mee te maken.