Zevende zondag van de paastijd
Allah, geef me een kanariepietje
Wanneer de kinderen van het 14 Oktoberplein bij Bas
en Boris in de hun tuintje aan het helpen zijn, worden ze verrast door
Patrick.
Samen met René komt Patrick opgewonden aangelopen en zegt: "Kunnen
jullie
mij misschien helpen?" Waarmee, vraagt Bas. Patrick vertelt
dat hij dolgraag een kanarie wil hebben, maar dat die beestjes voor hem
veel te
duur zijn; daarom wil hij er om bidden. Om bidden, zegt Hanneke, dat
moet je in de kerk doen. Om een kanarie bidden kan volgens
Patrick ook heel goed in de tuin.
De kinderen besluiten Patrick te helpen, want
hij ziet erg echt heel wanhopig uit en hij wordt steeds zenuwachtiger.
Het
bidden gaat niet zomaar; de kinderen moeten in een kring op hun knieën
gaan
zitten en steeds buigen naar de grond, met hun handen zo ver mogelijk
naar
voren. Daarbij moeten ze hardop zeggen: Allah, geef mij een
kanariepietje. Wie is Allah, wil Fatima weten. Dat is gewoon een andere
naam
voor God, zó noemen de Mohammedanen hem, legt Patrick uit. Is dat
dan dezelfde God die wij hebben, vraagt Willeke. Patrick vertelt dat
God
een heleboel namen heeft, net als zijn moeder; vader noemt haar Diny en
oma
zegt kind ; de bakker noemt moeder mevrouw ; en neefjes
en nichtjes zeggen tante Diny ; vader noemt mama ook wel eens
schattebout of liefste . Dan is het dus heel
gewoon dat God ook een heleboel namen heeft, vindt Bas. Jezus noemt
God vader, zegt Boris, dat heb ik in de kerk gehoord; kunnen wij
dan niet gewoon: vader, geef me een kanariepietje zeggen? Volgens
Patrick kan dat niet, omdat het dan net lijkt, of de kinderen het aan
hun eigen
vader vragen; want God is gewoon de vader van Jezus, dus die kan hem
aanspreken
met vader; Allah is veel eerbiediger en dat werkt veel beter.
Nu zijn alle
kinderen overtuigd en bereid om op hun knieën te gaan zitten. Doe jij
niet mee, vraagt Bert aan Patrick, die gewoon blijft staan. Nee,
antwoordt Patrick, dat kan niet, ik moet aftellen en zorgen dat jullie
mooi tegelijk bidden. Dat kan René toch wel doen, vindt Ron. Dat
blijkt niet te kunnen, want de kanarie is voor Patrick, dus moet hij
zorgen dat
het bidden mooi gelijk gaat; René mag zelfs niet meebidden, omdat hij
veel
ouder is en dan heeft het gebed veel minder effect.
Patrick telt af en de
kinderen buigen naar de grond, terwijl ze het gebedje mompelen. Zo gaat
dat niet, zegt Patrick, het moet veel gelijker en jullie moeten
niet mompelen, maar echt heel hard roepen. De tweede keer gaat het al
veel beter, de kinderen buigen bijna tegelijk, maar nog is Patrick niet
tevreden; Jullie moeten nog harder roepen, vindt hij. Pas na zes
keer buigen en bidden is Patrick tevreden. Intussen is René op de rand
van de
vijver gaan zitten; hij zit een beetje in elkaar gedoken en zijn
schouders
schudden. Wat heeft René, vraagt Monique. Die is een beetje
verdrietig, omdat hij niet mee mag doen, antwoordt Patrick.
De kinderen
moeten nog een keer buigen en daarbij roepen ze uit alle macht: Allah,
geef me een kanariepietje. Patrick steek zijn handen nu in de lucht en
zegt: Bedankt Allah, dat u mij geen kanariepietje, maar veertien ezels
gegeven
heeft!
Stikkend van de lach rent Patrick vlug weg, want hij vreest de
wraak van zijn broertjes; ook René holt mee.
Helaas
zijn de twee grotere jongens niet snel genoeg, zodat hun,
van te voren afgesproken, plannetje niet doorgaat. De bedoeling was,
dat de
twee jongens op de brommer van René zouden wegrijden, maar dat kost nu
veel te
veel tijd. Het enige wat er op zit is: doorrennen! Bas, Boris en Eddy
lopen
veel harder dan René en Patrick en jagen hen op in de richting van de
beek.
De
andere kinderen hebben hun fietsen gepakt en komen aangejakkerd. Maaike
zit in
de kar en die hangt achter de fiets van Hans. O, o, hijgt Patrick, dat
gaat mis! Patrick heeft dit nog niet gezegd of Bert snijdt hem
de pas af en dwingt Patrick en René om stil te staan. Ia, ia, roept
Bert, en probeert het balken van een ezel na te doen.
Patrick en René worden nu
ingesloten door de hele club, die om het hardst balkt. Houd op, kermt
Patrick, we zullen het niet meer doen! Wij zijn domme
ezels, dus wij begrijpen jullie niet, zegt Eddy en hij balkt er vrolijk
op los. De kinderen drijven Patrick en René naar de beek. Ik heb mijn
goede
kleren aan, roept Patrick wanhopig. Ia, ia, is het enige
antwoord dat hij krijgt.
Geef
jullie jassen en alle spullen die echt niet nat mogen worden maar aan
Maaike, zegt Hans, die niet wil dat er echt iets beschadigd wordt.
Patrick
kijkt René eens aan; dit gedoe belooft een nat pak. René haalt zijn
zakken leeg
en stopt alles in de zakken van zijn jack; hij geeft dat aan Maaike;
Patrick
volgt het voorbeeld van René en, begeleid door een heleboel gebalk,
geeft ook
hij zijn kostbaarheden in bewaring. Omdat de kinderen van het 14
Oktoberplein
elkaar heel goed kennen, begrijpen ze dat de straf van Patrick en René
uit een
natte landing zal bestaan.
De kinderen kijken elkaar eens aan en op een
teken
van Hanneke grijpen de meisjes René en de jongens pakken Patrick.
Jongens,
ik weet een leuk gebedje, roept Bas ineens: Allah, geef me een
waterhoentje! Iedereen snapt wat Bas wil en de kinderen zwaaien de twee
grote jongens heen en weer, op de maat van dit fraaie gebed . Wanneer
de jongens flink vaart hebben, laten de kinderen hen los en René en
Patrick
zeilen richting de beek; ze komen midden in de beek terecht.
Bedankt
Allah, gilt Bas, dat u mij twee stomme eenden gegeven heeft! Bas
springt vlug bij Bert achterop zijn fiets; Boris bij Hanneke en Eddy
rijdt met
Fatima mee. De club maakt dat ze weg komt. Patrick en René waden naar
de kant; ze
zijn door en door nat en hebben het flink koud. Laten we maar naar huis
rennen, zegt Patrick, dan worden we weer een beetje warm.
Voor
de achterdeur, bij Bas en Boris thuis, liggen de twee jacks van Patrick
en
René; de club is nergens te zien. Dat stel moet toch in de buurt
zijn, zegt Patrick, kijk maar, de kar staat in de schuur. Hoe
de twee jongens ook zoeken, ze vinden geen van de kinderen; die hebben
zich in
het hooi op de zolder verstopt en houden Patrick en René goed in de
gaten. Bas
heeft een spiegeltje opgehangen, waarmee hij de trap in de gaten kan
houden, zonder
dat iemand hem ziet. Patrick heeft het veel te koud om lang te zoeken
en gaat
naar binnen in, René pakt zijn jack en gaat naar huis.
De kinderen van het 14
Oktoberplein besluiten dat ze de rest van de middag maar naar opa Matje
moeten
gaan; daar zijn ze in ieder geval veilig uit de buurt van de twee grote
jongens. Het verhaal wordt in geuren en kleuren aan opa Matje, Svetlana
en
Achim vertelt. Die veertien ezels kunnen mij mooi even helpen met wat
hooi van de zolder te halen, de voorraad in de stal is net op, zegt opa
Matje. Ia, ia, antwoordt Bas.
Maar wij
hebben domme eenden, zegt Hanneke, dat
is nog veel leuker. Ia, ia, doet Boris. Ia, ia, klinkt het zachtjes uit
de box. Jongens, houd op, zegt Hanneke, straks
gaan Basje en Borisje ook balken. Dan hebben we zestien
ezels, zegt Achim.
De rest van de middag hebben de kinderen veel plezier met
het naar beneden gooien van en ravotten in het hooi. Het is helemaal
niet
zo gek, om tot Allah te bidden, zegt Eddy, dan krijg je in ieder
geval een heleboel plezier. Achim, die zelf Moslim is, legt uit dat
Allah
een heel barmhartige God is, dus moeten de kinderen geen gekke dingen
meer doen
om Patrick en René te plagen. Ja, zegt Bas, die natte
landing, is wel genoeg, want dat zijn die twee jongens echt niet meer
gewend. Vol goede bedoelingen gaat de tweeling 's avonds naar huis,
waar ze
Patrick aantreffen, die in zijn pyama een stripverhaal zit te lezen.
Moeder was
niet blij, toen Patrick zo nat thuis kwam en druipend door het huis
gelopen
heeft. Had jij je dan niet een beetje afgedroogd, voordat je naar
binnen
ging, vraagt Boris verbaasd. Daarvoor hebben wij toch die handdoeken
in de schuur liggen; wij drogen ons altijd eerst een beetje af, dan
wordt de
boel niet zo vies en krijgen we tenminste niet op onze kop, legt Bas
uit. Voor zoiets slims moet je nu eenmaal een ezel zijn, zegt Boris,
domme eenden snappen dat niet.
Gelukkig komt vader net de kamer
binnen en hij kan voorkomen, dat er een daverende ruzie ontstaat. Als
jij
jouw broertjes plaagt, zegt vader tegen Patrick, moet je wel sportief
zijn en niet kwaad worden als zij jou terugplagen. Achter vaders rug,
steken Bas en Boris eens grondig hun tong uit tegen Patrick, die dit
met een
woedende blik beloont. Wanneer de familie aan tafel gaat zitten om te
eten, is
alles vergeten, want de drie jongens hebben veel te veel honger om nog
langer
door te gaan met het geklier.