Zesde zondag van de Paastijd

Vergeten jullie me echt niet?

Hanneke heeft een brief van tante Els gekregen; de brief is voor alle kinderen van het 14 Oktoberplein bestemd, maar tante stuurt hem naar Hanneke; dan weet ze zeker, dat iedereen de brief te lezen krijgt. Tante Els is heel blij, dat de kinderen haar blijven schrijven, maar ze is er niet zo gelukkig mee, dat Bas en Boris, Erwin en Fred veel schrijven. Zo leren wij toch heel goed Engels, zegt Bas. Ja, het is heel goed voor onze talen, vindt ook Boris. Het is volgens mij nog beter voor jullie streken, zegt Bert. Tante Els schrijft dat Ernie en Fred alles uitproberen wat Bas en Boris hen vertellen.
De hele familie in Australië heeft al een matrozenbedje gehad; Bas en Boris hadden dat keurig beschreven in een brief en er zelfs een werktekening bij geleverd. Ook het advies om eens een veger aan het voeteneinde in een bed te leggen, is keurig opgevolgd; tante Els is zich naar geschrokken, want ze dacht dat er een eng beest in haar bed zat; ze is in haar nachtjapon naar het huis van haar neef gerend, die heeft gekeken naar wat er aan het voeteneinde in haar bed zat en ontdekte een handveger.
Toen de neef van tante Els op de bank ging zitten, schrok hij zich een ongeluk, omdat er klappertjes onder de stoelpoten lagen, die afgingen toen hij ging zitten. Dat Ernie en Fred die streken uithalen, vindt tante Els niet zo'n ramp, maar dat ze daardoor zo'n heimwee krijgt, vindt ze wel erg vervelend. Goh, zegt Boris, ze mist ons. Die ideeën hebben Ernie en Fred beslist van jullie, zegt Fatima tegen de tweeling, want de meester had laatst ook klappertjes onder zijn stoelpoten. En René vertelde thuis, dat Stella en Patrick een matrozenbedje hadden gehad, zegt Ron. En dat kunstje met die handveger, hebben jullie bij mij ook al een keer gedaan, bedenkt Hans. Wij hebben tante Els beloofd, dat wij heel goed ons best zouden doen met leren, zegt Boris. Dat doen we dus, vindt Bas, we leren heel goed Engels. Ja, zegt Boris, een roo is een kangeroe en een Aussie woont in Australië. En als je in Australië gaat wandelen, loop je een paar honderd kilometer, legt Bas uit. En als je een boemerang goed gooit, komt die vanzelf weer terug, probeert Boris de kinderen een beetje af te leiden. De meisjes vinden echt, dat Bas en Boris moeten stoppen met het schrijven van kattekwaadverhalen aan Ernie en Fred. Heimwee is echt geen pretje, zegt Monique, die het zelf één keer vreselijk heeft gehad toen zij, alleen, bij een tante, ging logeren. Als je heimwee hebt, kom je toch gewoon naar huis, vindt Bas. Misschien kan tante Els wel op vakantie komen, dan mag ze best bij ons logeren, zegt Boris. Dat zouden wij heel fijn vinden, legt Bas uit. Dus jullie doen dat expres, vraagt Fatima. Nee, natuurlijk niet, zegt Bas, maar het is toch leuk als tante Els op vakantie komt. Als jullie echt van tante Els houden, moeten jullie het haar niet moeilijk maken, vindt Suzan. O, maar wij houden echt van tante Els, antwoordt Bas. De kinderen vinden dat ze samen een brief naar tante Els moeten schrijven: iedereen schrijft een stukje, zó wordt het een fijne lange brief.
Fatima vindt dat Bas en Boris niet mogen schrijven, dat het heel leuk is om een kikker in een theepot te stoppen. Maar zo'n kikker springt zo leuk, als je het deksel opendoet, zegt Boris. Bas besluit om te vertellen dat hij een paar nieuwe truien heeft en hij beschrijft hoe het gelukt is om alleen maar rode truien te krijgen. Moet je ook vertellen hoe kwaad mama was, toen wij met natte nieuwe truien thuiskwamen, adviseert Boris, dan kan ik tante Els vertellen hoe ze een romantisch bed maakt: met een pleeborstel, een handveger en een rol w.c.papier als kindje, ertussen in. Misschien kan tante Els zo'n bed wel voor Ernie en Fred maken, zegt Bas, die kennen dat nog niet. Ik vertel ook even hoe kwaad Stella was, toen wij zout tussen haar lakens hadden gestrooid, zegt Boris.
Nu wordt het de andere kinderen toch wat al te gek en Fatima wil de pen hebben en verder schrijven. Dan gaan wij naar huis, want we moeten papa helpen, zegt Bas. Dat hebben wij hem vanmiddag beloofd, legt Boris uit. De kinderen, die achterblijven in de hut, vrezen het ergste. Dat wordt weer een brief naar Ernie en Fred, zegt Suzan. Laten we dit maar aan tante Els schrijven, misschien kan zij die brief wel onderscheppen, stelt Bert voor. De tweeling wandelt op zijn gemak naar huis, want, natuurlijk, zij hoeft hun vader helemaal niet te helpen. We moeten er gewoon nog een schepje bovenop doen, vindt Bas. Ja, zegt Boris, dan komt tante Els vast gauw hier naar toe op vakantie, want dan kan ze het niet meer uithouden van de heimwee. We hebben nog van die leuke suikerklontjes met spinnen erin, bedenkt Bas, die zitten in onze schatkist.
Nu krijgen de broertjes wel haast; ze hollen de trap op naar hun kamer. Onder in de schatkist liggen vijf suikerklontjes; die heeft de tweeling in een feestartikelenwinkel gekocht. We sturen er drie op en die andere doen we morgen bij de meester in zijn koffie, beslist Boris. Hebben we nog iets leuks, vraagt Bas, Ernie en Fred wonen zo ver van een grote stad af, dat zij niet zomaar naar een winkel kunnen gaan. Die spin, die springt als je in dat balletje knijpt, denkt Boris. Ernie en Fred hebben genoeg mooie echte spinnen, dit ding kunnen wij veel te goed gebruiken, vindt Bas. Zullen we dan het schetenkussen maar opsturen, vraagt Boris, dat kent nu toch bijna iedereen, daar kunnen wij niets meer mee doen. Joh, zegt Bas, dat kunnen we gebruiken bij dat liedje van Eddy; dat is veel leuker dan die ratel. Ook het schetenkussen gaat niet op reis.
Dan vindt Bas een paar pilletje in een zakje en besluit dat dat leuke dingen zijn om op te sturen, want als je die in een snoepje stopt, krijg je een heel groene tong. Bas en Boris schrijven, met behulp van het woordenboek, een brief, waarin ze uitleggen hoe de pilletjes gebruikt moeten worden. Om het vooral goed te laten gaan, doet de tweeling ook wat spekkies in de envelop. Vlug sluiten de broertjes de envelop en rennen naar het postkantoor; ze zijn net op tijd, want in de verte zien ze hun vriendjes aankomen. Bas en Boris weten ongezien het postkantoor uit te komen en zien hoe de hele club naar binnen gaat. Die gaan vast de brief voor tante Els op de post doen, zegt Bas. Jullie schrijven veel naar Australië, zegt de man die de brief aanpakt om te wegen. O jee, zijn Bas en Boris al geweest? vraagt Fatima. Ze zijn net weg, antwoordt de man. Hebben ze iets aan Ernie en Fred gestuurd, vraagt Hanneke. Dat mag ik jullie niet vertellen, antwoordt de man, dat is postgeheim. Kunt u dan niet: uitkijken, op die envelop zetten? vraagt Suzan. Ook dat blijkt niet te mogen; alleen gegevens voor de douane mag de man op een speciaal stickertje zetten.
De kinderen lopen het postkantoor uit en gaan naar het huis van Bas en Boris. Hebben jullie nu toch weer streken aan Ernie en Fred geschreven, vraagt Hanneke. Bas kijkt Boris eens aan en antwoordt: nee hoor, wij hebben juist geschreven dat we geen streken meer zullen vertellen. De kinderen geloven de tweeling maar half en helemaal niet meer, wanneer de meester de volgende dag twee namaakspinnen in zijn koffie heeft. Het liedje dan Eddy gemaakt heeft, klinkt echter veel leuker, met begeleiding van het schetenkussen, dan van het rateltje. Dit is tenminste echt prrrt, prrrt, zegt Bas tevreden.