Vierde zondag van de paastijd

Als je maar een naam hebt!

Alle schapen van opa Matje hebben een naam en luisteren wanneer opa Matje hen roept. Zouden die schapen ook naar ons luisteren, vraagt Bas zich af. Dat moeten we gewoon eens proberen, vindt Boris.
De tweeling weet, dat een schaap Wolletje heet, dus roept ze uit alle macht: Wolletje! Al wat er komt op het geroep: geen Wolletje; die graast rustig verder en stoort zich niet aan het geroep van de twee jongens. Stom beest, moppert Bas. Zo'n schaap luistert toch niet, waarom moet het dan een naam hebben, vraagt Boris zich af.
Opa Matje heeft de jongens ook horen schreeuwen en komt eens kijken wat de twee aan het doen zijn. We willen het schaap roepen, zegt Bas, maar dat luistert niet. Welke schaap willen jullie roepen, vraagt opa Matje. Wolletje, antwoordt Boris, dat is de enige naam die wij onthouden hebben. Dat schaap luistert juist heel goed, zegt opa Matje en hij roept het schaap. Het beest komt op een sukkeldrafje naar opa Matje gerend. Opa Matje haalt wat schapenbrokjes uit zijn zak en geeft die aan Wolletje. Naar u luistert dat beest wel, zegt Bas. Natuurlijk luistert dit schaap, want ze kent mijn stem en ze weet dat ze altijd iets lekkers krijgt als ik haar roep, legt opa Matje uit. Kun je alle dieren naar een naam leren luisteren, vraagt Boris. Dat denk ik wel, antwoordt opa Matje, als je ze dat maar met behulp van iets lekkers leert. Dus ook de geiten kunnen leren om naar hun naam te luisteren, begrijpt Bas. De geiten van opa Matje hebben geen namen; opa Matje roept ze allemaal met sik. Geiten hebben volgens opa Matje geen namen nodig, want die dieren zijn zó nieuwsgierig, dat ze toch wel komen; die hebben geen namen nodig. Wij gaan de geiten namen geven, beslist Boris, dat is veel leuker; dan hebben alle dieren op uw boerderij namen. Hoewel een keer met een blikje met voer rammelen al genoeg om alle geiten in beweging te krijgen, vindt opa Matje het best dat de geiten nu ook namen krijgen.
Bas en Boris vertellen aan hun vriendjes dat ze namen mogen bedenken voor alle geiten van opa Matje. Het moeten leuke namen zijn, vindt Suzan. En andere dan de namen van de schapen, zegt Hanneke. Oei, dat wordt moeilijk, want alle gewone namen zijn al in gebruik voor de schapen: er heet een schaap Juultje, een Mientje, een Janneke, er heet zelfs een schaap Trixje. Opa Matje heeft de namen van de koningin en de oude koninginnen en van de prinsen en prinsessen voor de schapen gebruikt, bedenkt Fatima ineens. Ook de naam van de Belgische koning is gebruikt, zegt Helga, want de ram heet Appie en dat is een afkorting van Albert. De kinderen vinden eigenlijk dat geiten veel leukere dieren zijn dan schapen, maar wat voor namen moet je die dan geven; naar wie kunnen ze de geiten noemen? Heiligen zijn nog belangrijker dan koningen en koninginnen, zegt Bas. Ja, is Boris het met zijn broertje eens, daar kun je zomaar iets aan vragen; bij een koning lukt dat niet en die kan toch niets doen om jou te helpen. Dan geven we die geiten toch namen van heiligen, stelt Hanneke voor, in de bibliotheek hebben ze beslist een boek met heiligennamen; laten we daar maar eens gaan zoeken.
Omdat het woensdagmiddag is, is de bibliotheek de hele middag open en de kinderen gaan op zoek naar een boek met heiligennamen. Bas zoekt eens in de computer of er wel zo'n boek bestaat en ontdekt dat het er inderdaad moet zijn. Het boek staat bij de andere boeken die over geloof gaan, zegt Bas. Na even zoeken hebben de kinderen het boek gevonden. Hanneke heeft een bibliotheekpasje en krijgt het boek mee naar huis.
De kinderen gaan met het boek gauw naar de hut, want daar kunnen ze ongestoord namen zoeken, zonder dat iemand zich er mee bemoeit. We moeten vijfentwintig namen hebben, zegt Monique. Ja, zegt Eddy, en nog een paar namen in voorraad, want er komen gauw jonge geitjes. We gaan gewoon het alfabet af, zegt Suzan, dan hebben we zó zesentwintig namen. Er bestaan toch geen namen met een X,' zegt Bert. Vast wel, bedenkt Boris, laten we maar beginnen. Hanneke biedt aan om de namen op te schrijven; Bas, Boris, Helga, Willeke en Suzan kijken in het boek en de rest levert commentaar. Allegonda, leest Bas voor, dat is een mooie naam. Daar kun je beter Alie van maken, zegt Fatima, dat klinkt veel leuker. Dat is dus de eerste, zegt Hanneke en ze schrijft Alie op.
De heiligennamen worden op deze manier allemaal een beetje veranderd: Bonaventura wordt Boontje; Calistus wordt Callie; Donatus wordt Dondertje; Efrem wordt Effie; Franciscus wordt Fransje; Gerardus wordt Geertje; Hillegonda wordt Hilly; Ignatius wordt Iggy; Jacobus wordt Jacky; Konrad wordt Kontje; Lambertus wordt Lammy; Michaël wordt Miegy; Nicolaas wordt Nicky; Oda blijft gewoon zo, want dat vinden de kinderen een echte geitennaam. We zijn er bijna, zegt Hanneke, nog een paar namen.
De kinderen ploeteren verder: Petrus wordt Peetje; Quirinius wordt Quibus; dat moeten we maar met een K schrijven, zegt Hanneke, dat is veel gemakkelijker, en ze schrijft: Kwiebus. Dit is een mooie, zegt Bas: Reginaldus; dat wordt Reggy; die naam geven we aan een muzikale geit. Stefanus afkorten tot Steffie blijkt niet te gaan, want zo heet een schaap al, naar een prinses van Monaco. Dan nemen we Silvester, zegt Boris, dat wordt Silletje. Theobaldus wordt verhaspeld tot Theetje, Ursula wordt Ursje; Vincentius wordt Vinnie; Willibrord wordt Willy. De X wordt echt heel moeilijk, zegt Bas, daar is niets leuks voor. Dan nemen we daar toch gewoon een A voor, daarvan zijn er genoeg, vindt Boris. Deze, zegt Boris en hij leest voor: Ansgarius, dat wordt gewoon Ansje. Nu moeten we er nog een met een Z hebben, zegt Monique. Je vergeet de Y, roept Ron. Die is gemakkelijk bij de Y staat Ijsbrand en dat wordt natuurlijk IJsje. Laat die Z maar zitten, vindt Helga, we hebben nu toch genoeg namen; als er jonkies geboren worden, halen we toch gewoon dit boek weer.
De kinderen zitten nog met één probleem: hoe kunnen ze nu straks de geiten en de namen uit elkaar houden. De schapenram krijgt toch altijd zo'n stempelkussen om, bedenkt Bas ineens. Met de inkt die voor dat kussen wordt gebruikt, schilderen we de namen op de geiten; dat leert heel gemakkelijk en dan weten Achim, Svetlana en opa Matje ook gelijk hoe de geiten heten, stelt Boris voor. Boris rent even naar huis en komt terug met een fles stempelinkt en een kwast.
De kinderen gaan naar de boerderij van opa Matje en roepen de geiten, die onmiddellijk komen, want Eddy staat te rammelen met een blikje voer. Bert en Edwin houden een geit vast en Monique mag de naam op de flank van de geit schilderen. Het is heel veel werk om alle geiten van namen te voorzien, maar wanneer opa Matje eens komt kijken naar wat de kinderen aan het doen zijn, zijn bijna alle geiten klaar. Opa Matje is blij dat de kinderen stempelkusseninkt gebruikt hebben, want die is niet giftig en daar kunnen ook geiten prima tegen. Nu moet u wel hun naam roepen, zegt Bas, anders leren ze het nooit. Opa Matje belooft plechtig dat hij in het vervolg IJsje, Ansje en Kwiebus zal roepen voordat hij met het voerblikje rammelt. Tevreden gaan de kinderen naar huis: nu hebben tenminste alle dieren van opa Matje een echte naam.