Tweede zondag van de paastijd

Zo sta je er gekleurd op.

Alle kinderen van het 14 Oktoberplein zijn in de hut, want het regent en in de hut is genoeg te doen. De voorraad spelletjes is heel groot, want iedereen brengt steeds leuke spelletjes mee. Als laatsten komen Bas en Boris die middag de trap af gedenderd; ze hebben vreselijk veel plezier en beginnen direct te vertellen. Hans is uit school gekomen met allerlei kleurtjes in zijn haren; de meisjes in zijn klas hebben hun verschillende kleurtjes haarmascara op hem uitgeprobeerd en Hans wijsgemaakt dat hij er zó heel stoer uitziet. Bas vindt dat Hans nu net een clown is. Nee, zegt Boris, hij lijkt wel een bloemetje. Zoiets laat Hans toch niet met zich doen, zegt Eddy, daar geloof ik niets van. Het is echt waar, antwoordt Bas, Hans ziet eruit om op te schieten. Dat moet ik eerst zien, houdt Eddy vol, jullie maken ons wel vaker iets wijs. Bas kijkt Boris aan en zegt:
Dan mogen we wel gauw even naar huis rennen, want misschien moet Hans van mama zijn haren wel gaan wassen en dan kan Eddy niet zien hoe mooi Hans is. Boris is de trap al op en Bas rent achter hem aan. De tweeling komt net op tijd thuis, want Hans moet inderdaad van moeder zijn haren gaan wassen; zij vindt dat hij echt voor gek loopt. Hans, ga mee naar de hut, want Eddy gelooft niet, hoe mooi jij bent, zegt Bas. Maar mama zegt, dat ik er gek uitzie, antwoordt Hans. Welnee, helpt Boris een handje, je ziet er juist schitterend uit; het staat echt prachtig. Het lukt de tweeling om Hans te overtuigen dat hij er echt mooi uitziet en Hans gaat mee naar de hut.
Wanneer de kinderen Hans zien, beginnen ze te lachen. O, jij lijkt wel een gekleurd stekelvarken, zegt Bert. De haren van Hans zijn niet alleen gekleurd, maar door de mascara zijn ze ook heel stijf geworden en staan met rechte pieken alle kanten uit. Nu is Hans echt een broer van ons, vindt Boris, hij heeft nu ook een ragebol. Eddy voelt eens aan de haren van Hans en ontdekt dat de kleurtjes niet afgeven. Die haren zijn hartstikke hard, zegt Eddy. Hebben die meisjes jouw haren niet uitgekamd? vraagt Fatima, dat moet je wél doen, als je er van die rommel ingesmeerd hebt. Dat zijn de meisjes, bij Hans op school, dus echt vergeten. Fatima besluit dat het kapsel van Hans een beetje bijgewerkt moet worden. Ron heeft gelukkig een zakkammetje bij zich; Hans moet op een veilingkistje gaan zitte en Fatima gaat aan het werk. Au, roept Hans, niet zo hard trekken. Wie mooi wil zijn, moet pijn lijden, antwoordt Fatima, die troep is echt keihard; die krijg ik zo niet uit de knoop.
Misschien gaat het veel beter met een borstel, zegt Hanneke, dat doet in ieder geval niet zo zeer. We hebben hier toch geen haarborstel, antwoordt Fatima. Wacht even, zegt Bas, ik weet iets. Bas zoekt eens in de kast en vindt daar een handveger. Kijk, hiermee kun je toch ook borstelen, zegt hij en Bas geeft de veger aan Fatima. Fatima probeert het eens; het is wel een beetje onhandig om met een handveger haren te borstelen, maar het gaat in ieder geval beter dan met een kammetje. Na een kwartier zijn alle stijve pieken verdwenen; nu ziet Hans er helemaal vreemd uit, want zijn haren blijven alle kanten op staan. Nu ben je net zo'n stofkwast als mijn moeder heeft, zegt Hanneke tegen Hans. Het gezicht van Hans is nu voorzien van grijze strepen, want de handveger was niet erg schoon; er zat veel zand en aarde in. Fatima heeft dat niet in de gaten gehad; nu is Hans niet alleen gekleurd, maar hij is ook erg smerig. Nu kun je goed Indiaantje spelen, stelt Ron vast en hij slaakt een paar echte indianenkreten.
Eddy begint rond Hans te dansen; ook Bas en Boris doen mee. Wij zijn de Platvoetindianen, gilt Bas. Hans is het opperhoofd Vuile Veger, bedenkt Boris. We moeten veren hebben, zegt Bert, want Indianen hebben altijd veren in hun haren. Bas weet waar hij veren kan halen: in het kippenhok bij hem thuis liggen er altijd genoeg. Samen met Boris, Eddy, Ron en Bert, gaat Bas veren halen. De kippen schrikken zich een ongeluk en vliegen alle kanten uit, als er vijf jongens het kippenhok binnenkomen. De jongen rapen alle veren, ook de kleinste, die er liggen, op en nemen ze mee naar de hut. Die veren zijn smerig, zegt Hanneke. Welnee, vindt Boris, dat is alleen maar een beetje aarde, dat veeg je er zó af. Jakkes, roept Willeke, als zij een grote veer krijgt om in haar haren te doen, dat is geen aarde, dat is kippenstront. Bas en Boris vinden dit geen probleem, als je je haren wast, is alles toch weer schoon; wat maakt het nu uit of er een beetje stront aan een veer zit. Willeke is niet te overtuigen en ze zoekt zelf wel een veer uit; ze pakt de meest schone en Bas mag de vuile veer zelf in zijn haar doen.
Laten we nu maar op jacht gaan, stelt Boris voor want hij heeft gemerkt dat het buiten niet meer regent. De kinderen gaan het bos in en sluipen tussen de bomen door.
Boris zegt dat ze een beer moeten gaan vangen; Ron is als eerste de hut uitgerend en heeft zich ergens in het bos verstopt; hij speelt voor beer. Omdat de kinderen onder struikjes door kruipen, waarvan de bladeren nog kliedernat zijn, worden ook de haren van Hans nat en... beginnen de kleuren af te geven. Dit is nog niet het ergste, maar Hans krijgt van al het zand op zijn hoofd vreselijke jeuk en krabt eens flink door zijn haren. Zijn handen veegt hij af aan zijn shirt, dat die middag nog mooi wit was, maar dat nu alle kleuren van de regenboog heeft. Ron heeft zich verstopt in een boom vlakbij de beek en het kost de andere kinderen veel moeite om hem te vinden. Pas wanneer Ron hard begint te grommen, ziet Eddy hem zitten. Bas en Boris klimmen ook in de boom. Helaas is de tak waar Ron op zit, niet sterk genoeg om drie jongens te dragen. Met een luid gekraak breekt de tak af en... de jongen plonzen in het water van de beek. We hebben de beer, gilt Bas. Het is wasbeer, bedenkt Boris, want hij is gek op water. Ron is door de val zijn bril kwijtgeraakt; die moet ergens op de bodem van de beek liggen. Omdat Bas en Boris toch drijfnat zijn, duiken zij in het water en zoeken naar Rons bril. Gelukkig ziet Bas de bril liggen en komt er triomfantelijk mee boven water. Hier, jouw kijkglaasjes, zegt Bas. Ron pakt de bril aan en zet hem op; de poten zijn wel een beetje verbogen, maar verder is de bril nog heel. Joehoe, gilt Boris en gooit een paar handen water naar zijn vriendjes, die op de kant staan te kijken. Komen jullie er ook in, roept Bas, het water is heerlijk. Dan kan jij gelijk jouw haren wassen, Hans, voegt Boris er aan toe.
Alle kinderen komen het water in en er ontstaat een geweldig watergevecht, want Hans blijkt helemaal geen zin te hebben om kopje onder te gaan. Pas wanneer Bas en Boris onder water duiken en Hans flink aan zijn benen kriebelen, lukt het Bert en Ron om Hans languit in het water te duwen. Wanneer Hans weer boven komt,druppen er gekleurde straaltjes water uit zijn haren. O, wat mooi, zegt Hanneke, Hans, nu lijk je net een echte Indiaan.
Hans heeft er nu genoeg van en hij besluit een eindje te gaan zwemmen om alle verf kwijt te raken. Even later ziet Hans er weer bijna gewoon uit. Er zitten nog een paar restjes verf in zijn haren, maar het ergste is verdwenen. De rest van de middag spelen de kinderen in en bij de beek; alleen Ron, Bas en Boris moeten met natte kleren naar huis; de anderen hebben heerlijk in hun slipjes gespeeld. Hans neemt zich wel voor om nooit meer zijn haren te laten verven, want het is wel een heel karwei om dat spul er weer uit te krijgen.