Paaszondag

Wie is dat nu?

Bas en Boris hebben van Fatima gehoord dat René, de oudste broer van Ron, een ongeluk met zijn brommer heeft gehad. Volgens Fatima ligt René in het ziekenhuis en is hij heel zwaar gewond. Misschien gaat hij wel dood, zegt Boris, dat is erg. Heeft Ron jou dat verteld? vraagt Boris aan Fatima. Fatima heeft het nieuws van Hanneke gehoord en die weet het weer van Suzan; wie het aan Suzan verteld heeft, weet Fatima niet. Bas en Boris vertellen 's middag tijdens het eten, dat René een ongeluk heeft gehad en nu wel dood zal gaan. Patrick, die bevriend is met René, schrikt heel erg van dit nieuws en zegt dat hij straks gelijk even bij de ouders van René langs zal gaan om te vragen of hij op bezoek mag bij zijn vriend.
Na het eten fietsen Bas en Boris naar de stad, want ze moeten een paar nieuwe dobbers voor hun hengels hebben. Die kunnen ze in het dorp ook wel kopen, maar de dobbers, die in de stad te koop zijn, vinden Bas en Boris nu eenmaal veel beter.
Zou René zijn armen en benen gebroken hebben? vraagt Bas zich af. Nee, daar ga je niet dood aan, er moet veel meer met hem aan de hand zijn, denkt Boris, misschien lagen zijn hersenen wel op straat. Kunnen de dokters dan zoiets nog maken? vraagt Bas. Natuurlijk, antwoordt Boris, ze stoppen gewoon de hele boel terug en naaien dan alles stevig vast; dat kan best hoor! Misschien lagen de darmen van René ook wel op straat, fantaseert Bas verder, net als bij een kat of een egel die overreden is. Dat is wel een smerig gezicht, vindt Boris, maar die darmen kunnen ze toch ook terug stoppen. Dat gaat alleen maar als die darmen niet lek zijn, antwoordt Bas, anders loopt de poep eruit. Hoe zouden de dokters dat zien of darmen lek zijn? vraagt Boris. Dat doen ze vast gewoon met een teiltje water, net zoals wij gaatjes in fietsbanden zoeken, weet Bas de oplossing voor dit probleem; als het water bruin wordt, zijn de darmen lek.
Intussen zijn de broertjes lekker opgeschoten en ze halen een eenzame fietser in. Het is maar een vreemde figuur, die ze passeren. Het is kennelijk een man en hij heeft een grote zonnebril op en een pet die zijn hele hoofd bedekt. Om zijn hals heeft de man ook nog een dikke sjaal, zodat je hem echt niet kunt herkennen. De man is duidelijk niet gewend om veel te fietsen en hij heeft veel moeite om tegen de wind in te trappen. Wanneer Bas en Boris voor de vreemde figuur gaan rijden, vangen zij voor hem de wind op en kan de man de jongens gemakkelijk bijhouden. Bas en Boris kletsen verder over darmen en andere lichaamdelen die op straat kunnen liggen. Het ergste lijkt het Bas, dat er ogen op straat belanden, want daar is volgens hem echt niets meer aan te doen. Waar hebben jullie het toch over? vraagt de man met een heel schorre stem. O, er is een grote broer van een vriendje van ons verongelukt en die zal wel gauw dood gaan, antwoordt Bas. Zijn hersens lagen op straat en zijn darmen waren lek en hij heeft zijn armen en benen gebroken, legt Boris uit. Zijn tong is hij ook verloren bij dat ongeluk en nu kan hij niet meer praten, vult Bas nog even aan. Alleen zijn grote teen was nog heel en daaraan hebben zijn vader en moeder hem herkent, want die jongen heeft heel lange tenen, maakt Boris het verhaal af. Wat vreemd, dat ik nog niets over dat ongeluk gehoord heb, zegt de man. Dan kom jij vast niet uit deze buurt, antwoordt Bas, want iedereen weet het en het heeft ook in de krant gestaan en op de kabeltelevisie was het ook te lezen.
De tweeling vertelt dat ze denkt dat ze de jongen nooit meer zullen zien, want als hij dood is, ziet hij er vast veel te griezelig uit. Hij heeft zijn ogen eruit en geen tanden meer in zijn mond; hij is helemaal ingevallen zoals een heel oud mannetje en dat is veel te eng om te laten zien, vindt Boris. Misschien hebben de dokters de darmen wel in een grote zak gedaan, want als ze lek zijn, kunnen ze niet terug in zijn buik, helpt Bas om het nog een beetje erger te maken. Intussen rijden Bas en Boris al in de stad; bij een rotonde moeten zij rechtdoor.
De vreemde figuur geeft aan dat hij rechtsaf gaat, maar voordat hij de hoek omgaat, zet hij zijn zonnebril af en dan zien Bas en Boris tot hun grote verbazing dat het René is. Ben jij dan niet bijna dood, vraagt Bas verbaasd, die ook maar rechtsaf gaat. Ook Boris wil er meer van weten en fietst achter zijn broertje aan. Bij een plantsoentje, waar wat banken staan, stapt René van zijn fiets en zegt: Ik heb alleen maar wat bulten en schrammen, maar jullie mogen niet vertellen dat ik in de stad was, want ik moet veel rusten omdat de dokter bang is, dat ik een lichte hersenschudding heb. De tweeling wil weten waarom René dan toch naar de stad is gegaan. Het blijkt dat René een vriendinnetje heeft dat in de stad woont en hij heeft afgesproken dat hij die middag naar haar toe zal komen. Omdat hij een gat in zijn hoofd heeft en daar een dik verband omheen zit, heeft René de pet opgezet, anders staat het zo mal en valt hij veel te veel op. Nu zie je er ook maar gek uit, vindt Bas, ik dacht dat je van plan was om een bank te gaan beroven. We zullen niets vertellen als jij ons een zak snoep geeft, biedt Boris aan. Als jullie wél iets zeggen, krijg ik van jullie twee zakken snoep, antwoordt René.
Ze gaan met z'n drieën naar een supermarkt om snoep te kopen. Bas en Boris zoeken een enorme zak met spekkies uit. Tevreden kauwend gaat de tweeling op pad om dobbers te kopen en René fietst vlug naar zijn vriendin. 's Avonds treffen Bas en Boris een zeer kwade Patrick thuis. Hij voelde zich erg voor gek staan, toen hij aan de ouders van René ging vragen in welk ziekenhuis zijn vriend lag. Tot overmaat van ramp bleek René niet thuis te zijn en daar werd René's moeder erg boos om. Het is toch fijn dat het meegevallen is, merkt Bas heel onschuldig op. Dat moeten we even aan onze vriendjes gaan vertellen, zegt Boris, die bang is dat ze anders zullen verraden dat ze René gezien hebben.
De tweeling rent de deur uit en een half uur later weten alle kinderen van het 14 Oktoberplein dat René gewoon thuis is, maar wel van top tot teen onder de schrammen en blauwe plekken zit. René krijgt beslist een heleboel littekens, zegt Bas. Ja, vindt Boris, en dan moet hij zich altijd schminken om er nog een beetje leuk uit te zien. Hanneke vindt dat een litteken soms best stoer staat en ze is heel nieuwsgierig hoeveel littekens René heeft. Wel honderd, antwoordt Bas. Welnee, zegt Boris, hij heeft minstens driehonderd littekens, want zijn hele lijf zit er vol mee; hij lijkt nu een beetje op een krokodil; die heeft ook zo'n huid met barstjes.
Het verhaal wordt door de tweeling steeds mooier gemaakt en wanneer ze bij het laatste adres komen, het huis waar Maaike en Edwin wonen, heeft René nu zelfs een staart, want er is ook een kat verongelukt en die heeft zijn staart verloren. De staart is gelijk weer gaan groeien, maar zit in plaats van aan de kat aan het achterwerk van René vast. Maaike en Edwin geloven het verhaal van Bas en Boris niet echt en Edwin wil die staart eerst eens zien en het liefst er ook eens flink aan trekken.
De volgende dag, op school, kost het Ron veel moeite om al zijn vriendjes er van te overtuigen dat René maar een paar schrammen heeft en dat hij de volgende dag alweer naar school mag. Bas en Boris zorgen er voor dat ze het reuze druk hebben aan de andere kant van het schoolplein, want dat hun vriendjes zich niet zomaar beet laten nemen, is wel duidelijk. 's Middag wordt er wraak genomen en Bas en Boris worden, met kleren en al aan, de beek in gegooid, gelukkig heeft de tweeling voorzorgsmaatregelen genomen en achterop hun fiets een bundeltje droge kleren meegebracht. Na een hevig watergevecht zijn alle wraakgedachten afgespoeld en is René vergeten.