Tweede zondag van de veertigdagentijd

De berg op!

Elly en haar man Henk hebben een verrassing voor de kinderen van het 14 Oktoberplein bedacht. Elly vond dat haar bruiloft zo fijn was, omdat de kinderen geholpen hadden en nu wil zij iets voor hen doen. Nu Elly getrouwd is, heeft ze geen tijd meer om bij Hanneke thuis te komen poetsen; dat vindt Hanneke wel jammer, want nu moet zij vaak stofzuigen. Gelukkig mag Hanneke af en toe bij Elly logeren en dat is natuurlijk ook heel fijn; tijdens zo'n logeerpartij is het plan voor de verrassing ontstaan.
Alle kinderen van het 14 Oktoberplein hebben een brief gekregen waarin staat dat zij deze vrijdagmiddag om half zes op het station moeten zijn. Ze moeten hun slaapzak, luchtbed en alle spulletjes die ze nodig hebben om twee nachten te slapen, meebrengen. Iedereen die aan een tent kan komen, moet die ook meenemen. De kinderen zijn heel nieuwsgierig, wat er gaat gebeuren. We gaan vast kamperen, zegt Bas, dat lijkt me leuk. Als het maar niet op zo'n saaie camping is, waar je bingo moet spelen, vindt Boris, daar vind ik niks aan. Bas en Boris hebben alle twee een grote rugzak, die duidelijk boordevol zit. Wat hebben jullie vreselijk veel meegenomen, zegt Fatima, die met een klein rugzakje loopt, waar een luchtbed bovenop gebonden is. Als je gaat kamperen, heb je van alles nodig, antwoordt Bas. Jullie zijn beslist een heleboel vergeten, voegt Boris eraan toe, maar wij niet, we hebben zelfs lucifers en touw bij ons. Op het station liggen treinkaartjes voor de kinderen klaar. Hoi, roept Eddy, nu weten we tenminste waar we naartoe gaan. We gaan naar Maastricht, juicht Bas, dat is fijn, daar ben ik nog nooit geweest. Ik ben er wel geweest, zegt Suzan, daar heb je heel mooie kerken. Brrr, we gaan toch niet naar een kerk, zegt Boris, daar kun je niet kamperen. In een kerk kun je wél slapen, zegt Bert, daar ben je heel veilig en mag de politie je niet pakken. Dat doen mensen soms als ze weg gestuurd worden uit Nederland en dat niet eerlijk vinden, vult Suzan aan. Als al het brood dat Bas en Boris meegenomen hebben, op is, zijn de kinderen in Maastricht. Daar heb je Elly, gilt Fatima. Elly en Henk staan op het perron te wachten en worden onstuimig begroet door alle kinderen.Iedereen wil weten wat er nu gaat gebeuren; jammer genoeg is Elly niet van plan om dat te vertellen.Henk heeft een stel grote enveloppen in zijn hand en vertelt dat de kinderen groepjes van drie personen moeten maken.Bas en Boris blijven natuurlijk bij elkaar en Eddy gaat bij hen staan, want hij vindt dat hij met de tweeling het meeste plezier kan maken.Op het plein, voor het station, mogen de enveloppen opengemaakt worden.Bas ontdekt dat in de grote envelop vijf dichtgeplakte brieven zitten met een nummer erop. Laten we maar bij de één beginnen, zegt Boris en hij scheurt de brief open. Er vallen drie kaartjes voor de bus uit en een plattegrond met daarop een dikke rode streep. O jee, zegt Bas, dat wordt een speurtocht. Eddy heeft intussen de kaart bekeken en ontdekt dat er plaatsnamen opstaan.
We moeten gewoon een bus zoeken, die naar een van die namen gaat, zegt Eddy. De jongens gaan op zoek; het is niet eenvoudig, want voor het station staan heel veel bordjes, waar bussen stoppen. Gelukkig vinden zij een bushalte waar dezelfde naam op staat als op hun kaartje. Deze naam staat halverwege de rode streep. "Dat komt goed uit," vindt Boris, "nu hoeven we in ieder geval niet zo ver te lopen." De andere kinderen hebben intussen ook een bushalte gevonden, maar dat is wél een andere, want zij willen naar de naam bij het begin van de streep. "Dat geeft niets," vindt Bas, "zó zijn wij ze lekker voor!" De drie jongens moeten bijna een half uur wachten tot hun bus komt en de andere kinderen zijn allang vertrokken.
De busrit duurt lang; het lijkt wel of er in iedere straat gestopt wordt, maar eindelijk rijden ze dan toch in de buitenwijken van de stad. De chauffeur roept dat het sportpark het eindpunt van de bus is. De drie jongens stappen uit en kijken eens op de kaart waar ze nu heen moeten. Bas weet zeker dat ze naar links moeten en Boris is er van overtuigd dat ze naar rechts moeten. Eddy pakt de kaart en loopt naar een mijnheer die met zijn hond loopt te wandelen; hij laat zien waar ze heen moeten en de mijnheer legt uit, dat wanneer de jongens naar rechts gaan er een bospad komt, dat ze moeten volgen.
"Ik weet het," juicht Eddy, "kom maar mee, dan vinden we het heel gemakkelijk." De drie jongens gaan op weg en lopen al snel puffend en hijgend op een bospad dat stijl omhoog gaat. "Het lijkt wel of we een berg aan het beklimmen zijn," puft Bas die veel last heeft van zijn zware rugzak. Omdat het pas geregend heeft valt het niet mee om omhoog te lopen: de grond is vreselijk glad en het lijkt wel of ze na iedere stap weer naar beneden glijden. "Wat een troep," kreunt Boris, "hier spoelt de grond ook weg, net als op de Filipidijnen." "Dan moeten de mensen hier ook maar stevige heggen neer zetten die de grond op zijn plaats houden," meent Bas, die toevallig eens goed opgelet heeft toen de meester over het leven op de Filipijnen vertelde. "Hoe kan dat nu," bedenkt Boris, "dan kunnen wij er niet meer door." "Wel waar," antwoordt Bas, "dan moeten ze zo'n zigzag paadje maken en ... dat ook niet zo afgrijselijk stijl!" "Maar dan moeten we wél veel verder lopen; ik gaat toch liever maar rechtdoor," vindt Bas, "bergen zijn eigenlijk maar lastige dingen, geef mij maar een lekker vlak land, daar blijft de grond tenminste ook normaal liggen." "Bergen zijn hartstikke mooi," bedenkt Boris, "en best handig, want je hebt veel meer plaats: op de grond is het misschien maar een kilometer van de ene kant van de berg naar de andere, maar op die berg hebt je wel tien kilometer ruimte." "Dan moeten ze ons land ook maar vol bergen zetten, dan hebben we gelijk veel meer plaats," zegt Eddy. "Maar dan moeten we wél overal heggen en muurtjes bouwen om de boel niet naar beneden te laten schuiven anders heb je er nog niks aan en dan moet de waterleiding ook boven op de berg kunnen komen," bedenkt Bas, "want ik heb geen zin ook nog cementen waterbakken te moeten maken, zoals ze dat op de Filipidingesen doen. Zijn we er nog niet, ik ben bekaf?" "Het is nog maar een klein stukje," troost Eddy, "dan zijn we aan het einde van de rode streep." "Dan mogen we de tweede brief openmaken," zegt Bas, "als daar dan maar niet weer zo'n kaart inzit en we nog een heel eind moeten lopen."
Na een half uur glibberen en glijden, komen de jongens bij een open plek in het bos; in het midden liggen boomstammen die een grote cirkel vormen. De jongen ploffen op de boomstammen en scheuren de tweede brief open. "Maak midden in de vuurplaats een vuurtje; bak je eigen brood en ga slapen," staat er in de brief. "Brood bakken," zegt Bas, "hoe kan dat nu, daarvoor hebben we toch niets bij ons?" Boris bedenkt dat er misschien iets verstopt is tussen de bosjes en gaat zoeken. Onder een struik vindt Boris een grote koelbox en een jerrycan met water. "Jongens, ik heb het," gilt Boris, "we kunnen eten." Eddy heeft intussen wat takken bij elkaar gezocht en al snel brandt er een vrolijk vuurtje. Het begint donker te worden en ook wat koud. De jongens kruipen dicht bij het vuur en rollen zich in hun slaapzakken; wanneer ze hun buik vol zelfgebakken brood hebben, kunnen ze hun ogen niet meer openhouden en vallen in slaap.
De andere kinderen van het 14 Oktoberplein hebben keurig gedaan wat er op het routekaartje stond en ze hebben veel langer moeten lopen. Fatima rent voorop en ontdekt ineens een vuurtje midden op een open plaats. "Kijk eens, daar zijn mensen," roept Fatima, "we zijn dus niet verdwaald." De meeste kinderen hadden de moed al opgegeven en dachten dat ze helemaal verkeerd gelopen waren. "Wat een geluk," zegt Hanneke, "laten we daar maar vlug naar toe gaan." "Wacht even," zegt Bert, "misschien zijn dat wel rovers of stropers of andere gevaarlijke mensen; we moeten voorzichtig naar hen toe sluipen, dan kunnen we altijd wegrennen als het gevaarlijk wordt." Voorzichtig sluipen de kinderen naar het vuur. "Verhip," zegt Ron, "dat zijn Bas, Boris en Eddy." "Wat zien die er lief uit als ze slapen," zegt Monique. Ja, zó zijn ze heel anders dan wanneer ze wakker zijn," is Suzan het met haar eens. "Laten we hier onze tenten maar opzetten," stelt Bert voor, "ik heb geen zin om in de open lucht te gaan slapen."
Bas, Boris en Eddy zijn intussen wakker geworden en ze vinden het fijn dat de hele club nu weer bij elkaar is. Alle tenten worden opgezet en ook de luchtbedden worden opgeblazen. Nadat iedereen gegeten heeft, kruipen de kinderen in hun tenten en gaan slapen. Wanneer Bas de volgende morgen zijn hoofd uit de tent steekt, ziet hij Elly en Henk bij het vuur zitten; dit brandt weer vrolijk en er staat een grote pan boven op een paar stenen. Dan vertelt Elly dat ze op een terrein zijn, dat van Scouting is; vlakbij is een blokhut, daar hebben Elly en Henk geslapen. "Dus jullie hebben ons begluurd," stelt Bas verontwaardigd vast. "Nee hoor," antwoordt Elly, "we hebben de wacht over jullie gehouden en we zijn pas naar bed gegaan toen jullie allemaal lekker sliepen."
Die dag moeten de kinderen de Pietersberg verkennen met behulp van de opdrachten uit de envelop. Gelukkig mogen de tenten blijven staan e n Bas en Boris laten het grootste deel van hun bagage achter, want die zware rugzakken waren toch wel een enorm gesjouw. Wanneer de kinderen van het 14 Oktoberplein zondagmiddag weer naar huis gaan zijn ze het er allemaal over eens, dat je nergens zo leuk kunt kamperen als boven op de Pietersberg; maar dan moet je dat wél door Elly laten regelen!