Eerste zondag van de veertigdagentijd

De bekoringen van een grote stad!

De vader van Bas en Boris moet naar Rotterdam; hij heeft een afspraak met een journalist, die net terug is uit de Filipijnen. Omdat vader beloofd heeft mee te gaan helpen bij het Vastenproject, wil hij heel graag de verhalen van deze man horen; het lijkt hem veel leuk om die te gebruiken dan alle verhalen die iedereen, die meedoet met dit project, krijgt. Bas en Boris hebben gehoord dat vader de volgende morgen al vroeg met de trein zal vertrekken, want hij heeft geen zin om in files te belanden. Mogen wij mee? vraagt Bas, het is morgen toch zaterdag. Als u erbij bent, kunnen wij heel goedkoop met de trein, vindt Boris. De tweeling heeft ineens veel haast, want ze hebben bedacht dat de hele club wel mee kan gaan. De broertjes rennen naar het huis van Fatima en Eddy en vertellen dat ze morgen mee kunnen naar Rotterdam. Dan moeten we nu iedereen even vertellen dat ze morgen vroeg klaar moeten staan, zegt Fatima. De kinderen gaan vlug naar al hun vriendjes en vertellen hun het goede nieuws.  
De volgende morgen weet de vader van Bas en Boris niet wat hij ziet, als er vijftien kinderen op hem staan te wachten. Hebben jullie dat geregeld? vraagt vader aan Bas en Boris. Ja, antwoordt Bas, al onze vriendjes gaan mee naar Rotterdam; dat is toch reuze gezellig! U mag de kaartjes kopen, zegt Boris, dan geven wij u wel wat geld. Vader begrijpt dat hij er niet onderuit kan komen en hij stapt op zijn fiets om naar het station te gaan. De kinderen rijden vrolijk achter hem aan.
De reis naar Rotterdam verloopt zonder problemen. Vanaf het station in Rotterdam is het maar een klein stukje lopen naar het adres waar vader moet zijn. Bas en Boris verhippen intussen alweer van de honger en tot hun groot plezier zien ze een bakkerswinkel met heerlijke broodjes. De tweeling watertandt en kijkt eens of ze nog genoeg zakgeld heeft om wat broodjes te gaan kopen. Jongens, wacht even, zegt Fatima, misschien krijgen jullie straks wel iets lekkers van jullie vader. Ik heb nog kauwgom, zegt Eddy, dat helpt ook tegen de honger. Bas en Boris krijgen niet de kans om iets te gaan kopen en ze slenteren met hun vriendjes mee, door de straten van het centrum van Rotterdam. Wat een hoge gebouwen, zegt Bas, ik zou hier niet willen wonen. Het stinkt hier ook, vindt Boris, er rijden veel te veel auto's. Daar is een kerk, zegt Hanneke, wat is het daar druk. Die mensen zien er maar gek uit, vindt Bas, ze hebben niet eens hun nette kleren aan. Ze zijn zo mager, vindt Boris. Joh, zegt Willeke, dat zijn vast mensen die van die troep gebruiken waar je helemaal gek van wordt; laten we maar vlug doorlopen.
Gelukkig komt de vader van Bas en Boris net de hoek om; hij is veel sneller klaar dan hij verwacht had, want de journalist heeft hem een hele stapel artikelen gegeven die hij voor zijn krant geschreven heeft. Vader stelt voor om met de tram naar de dierentuin te gaan; ze zijn nu toch een dagje uit, dus moeten ze ook maar iets leuks gaan doen. In de tram is het heel druk en de kinderen moeten staan; Bas en Boris vinden het maar moeilijk om hun evenwicht te houden en ze hangen aan de lussen. We hoeven helemaal niet naar die dierentuin, vindt Boris, we lijken zelf net op aapjes. Bas probeert of hij zich aan de lussen op kan trekken en een vogelnestje kan maken, maar dat wordt vader toch een beetje al te dol en hij maakt een einde aan dit spelletje.
Bij de dierentuin is het druk; het duurt dan ook een poosje voor vader kaartjes kan kopen. Eindelijk zijn de kinderen binnen. Bas en Boris willen eerst naar de apen gaan. Daar hoeven jullie niet ver voor te lopen, zegt Eddy. Zijn er dan vlakbij al apen? vraagt Bas. Ja, heel dichtbij, antwoordt Eddy, kijk maar eens naar jezelf! Eddy rent weg, voordat Bas en Boris hem te pakken nemen, want dat zij voor apen uitgemaakt worden, kunnen ze natuurlijk niet zomaar over hun kant laten gaan.
Bij de koningspinguïns neemt Boris wraak en zegt: Eddy, kijk eens, daar heb je jouw soortgenoten, die hebben ook een zwarte kop. Ik lijk liever op een pinguïn, dan op een aap, antwoordt Eddy. Pinguïns wonen nog veel verder weg dan apen, bedenkt Boris, die wonen vast wel op de Filidingesen. Je bedoelt de Filippijnen, zegt Hanneke, daar wonen volgens mij geen pinguïns; daar wonen alleen apen. Nietes, reageert Bas, die Filippijnen zijn loei ver weg, anders had papa daar beslist niet voor naar die mijnheer hoeven te gaan om er iets over te weten te komen. De pinguïns wonen ook loei ver weg, dus ... wonen er op de Filipijnen pinguïns! Er leven geen pinguïns op de Filippijnen, zegt de vader van Bas en Boris, de mensen dáár zijn al heel blij als ze een geit hebben, want daarvoor gaan we nu geld verzamelen. Pffft, een geit, zegt Boris verontwaardigd, wat heb je nu aan een geit? Een geit geeft melk, vindt Hans, dat is toch lekker. Bah, Bas steekt zijn tong uit, geitenmelk is vies, zó vet en zó zoet; geef mij maar gewone koeienmelk. Waarom gaan we geen geld verzamelen om voor die mensen koeien te kopen? vraagt Boris. Omdat een koe, veel te veel gras nodig heeft en dat is daar niet; een geit eet alles, daarvoor hoef je geen goed weiland te hebben, antwoordt vader. Dat geiten alles eten weten de kinderen van het 14 Oktoberplein uit eigen ervaring, want voor de geiten van opa Matje moeten ze altijd heel goed uitkijken wanneer ze snoepjes in hun zak hebben; die beesten halen ze er gewoon uit.
Laten we nog even op de Euromast gaan kijken, stelt vader voor. Dit vinden alle kinderen een fantastisch plan en ineens heeft iedereen veel haast om weer bij de uitgang van de dierentuin te komen. Met een lift gaat de club naar boven en even later staan ze in een restaurant dat boven in de Euromast is. Bas en Boris rennen naar het raam en kijken uit over de stad. Moet je kijken, zegt Boris, wat een kleine huizen. Die bootjes lijken wel speelgoedbootjes, ontdekt Bas. Monique, die een beetje hoogtevrees heeft, vindt het maar griezelig; ze durft niet bij de ramen te gaan staan. Doe niet zo gek, zegt Bas, er kan echt niets gebeuren; die ramen zijn hartstikke stevig.
Ik zou best eens naar beneden willen springen, zegt Boris. Ja, dan val je te pletter en dan ben je dood, merkt Fatima op. Niet waar, antwoordt Boris, want ik spring met een elastiek om mijn middel en dan veer ik vanzelf weer terug. 'Dat kan best, is Bas het met zijn broertje eens, ze springen toch ook van de Niagarawaterval naar beneden aan een elastiekje en die waterval is nog veel hoger dan deze Euromast. Daar lopen mensen, die springen, niet de kans dat ze met hun hoofd tegen een betonnen paal slaan, merkt vader op, ik zou zoiets hier maar niet proberen, want zover steekt dit restaurant niet uit. Daar hebben Bas en Boris nog niet aan gedacht en nu ze eens goed kijken, zien ze wel dat het toch een beetje link is om vanaf de Euromast te gaan springen. Met een valhelm op kan het toch geen kwaad, probeert Bas nog eens. Boris luistert al niet meer, want vader is aan een tafeltje gaan zitten en praat met een ober. We krijgen eten, zegt Boris en dat is voor Bas toch veel interessanter dan naar beneden springen vanaf de Euromast, want zijn maag rammelt alweer, ondanks die broodjes die hij 's middags in de dierentuin gegeten heeft. Vader heeft voor alle kinderen patat met een croquet en een glas limonade besteld; nu wordt het even rustig, want iedereen zit heerlijk te smikkelen. Zo'n stad is toch wel leuk, vindt Eddy, hier hebben ze heel veel dingen, die je bij ons niet ziet. Hier heb je vast geen hutten onder de grond, antwoordt Bas, die hebben wij wél. Wij hoeven ook nooit zover te lopen om ergens te komen, vindt Fatima, dat is ook wel fijn. Tevreden gaat de club weer met de trein naar huis en ze zijn het er allemaal over eens, dat het leuk is om een dagje in een grote stad te zijn, maar ze willen er echt niet wonen! Bas en Boris nemen zich voor om elastiekjes te gaan sparen, daarmee kunnen ze misschien eens proberen of ze vanuit een hoge boom kunnen springen, maar die moet wel boven het water hangen, dan kan het nooit echt fout gaan.