Feest van de H. Familie
Waar zijn ze toch?
In de
St.Jan in 's-Hertogenbosch is een mooie kerststal opgesteld. De vader
van Bas en Boris wil er dit jaar er eens naar gaan kijken. De hele
familie kruipt in de auto; gelukkig heeft vader een grote auto, met
twee banken achterin, anders zou dit nooit gaan. Bas en Boris zitten op
de achterbank, want daar is maar plaats voor twee mensen; Hans, Stella
en Patrick zitten midden in de auto. Bas en Boris vinden het heel
spannend om naar de Sint Jan te gaan; ze zijn daar nog nooit geweest.
Dat is een echte kathedraal," zegt Bas, "die is beslist veel mooier dan
een gewone kerk." "En veel groter," denkt Boris. "Dat is die kerk
zeker, onze kerk kan daar wel vier keer in," vertelt Stella, "en er zit
een erwtensoepmannetje boven op de kerk." "Erwtensoepmannetje," vraagt
Bas verbaasd, "wat is dat." "Dat is een beeldje van een mannetje dat
geen erwtensoep lustte en dat zijn pannetje omgegooid heeft," legt
Stella uit. "Toen heeft een beeldhouwer dat beeldje gemaakt om iedereen
te laten zien wat voor een dom mannetje het was," vult vader aan. "Dat
is ook stom," vindt Bas, "erwtensoep is reuze lekker, dat gooi je toch
niet weg?" "Die soep had hij best aan ons mogen geven," zegt Boris.
"Dat was wél een beetje moeilijk geweest," merkt moeder op," want dat
mannetje leefde in de middeleeuwen, toen ze die kathedraal aan het
bouwen waren." "Eten wij vanavond erwtensoep," vraagt Bas, die ineens
reuze trek krijgt. "Van die lekkere, met varkenspootjes en staarten,
waar het vel nog aan zit," vult Boris aan, "dat glibbert zo lekker."
"Dan moeten er nog wel wat haartjes op die vellen zitten," helpt Bas
een handje mee, "dan smaakt het nóg beter!" Boris heeft direct succes
met zijn verhaal, want Stella trekt wit weg bij de gedachte aan
glibberende vellen. "Ma," zegt Stella, "je doet toch geen glibbervellen
met haren in die soep; dan lust ik hem echt niet!" "Kind, ik haal die
vellen er wel uit en die bewaar ik voor Bas en Boris," stelt moeder
haar dochter gerust.
Al pratend zijn ze bij de kathedraal gekomen; het is moeilijk om een
parkeerplaatsje te vinden, maar ineens ziet vader dat er net een auto
weggaat en snel rijdt hij de auto op de vrijgekomen plaats. "Er zijn
nog een paar mensen op het idee gekomen om eens naar de kerststal te
gaan kijken," zegt moeder. Daarin heeft ze gelijk, want in de kerk
staat een enorme rij mensen, die voetjes voor voetje vooruit schuifelt.
"Het lijkt wel een file," zegt vader, "laten we maar goed bij elkaar
blijven."
De laatste opmerking van vader hebben Bas en Boris al niet meer
gehoord; zij kruipen tussen de mensenmenigte door en trekken zich niets
aan van de boze opmerkingen die gemaakt worden, omdat ze voorkruipen.
"We moeten wel een beetje opschieten," zegt Bas, "want ik wil dat
erwtenmannetje ook nog zien."
Na een kwartiertje hebben Bas en Boris zich
voor de kerststal gewurmd. "Moet je zien," zegt Boris, "er staan
allemaal opgezette dieren." "Wat is die Maria lelijk," zegt Bas, "het
lijkt wel een oud wijfje!" "Ja," is Boris het met zijn broertje eens,
"het lijkt meer op een oma dan op een moeder." "Maar dit is kunst,"
zegt iemand, die de opmerkingen van de tweeling gehoord heeft,
verontwaardigd. "Kan wel wezen," zegt Bas, "ik vind Maria in onze kerk
véél mooier!" "Vooral die Maria met echte kleren aan," vult Boris aan,
"die lijkt tenminste op een normaal mens." "Kom," zegt Bas, "laten we
rest van de kerk gaan bekijken."
De tweeling sluipt tussen de rij met mensen uit en duikt de kerk in.
Vol verbazing bekijken ze de ramen en de hoge pilaren; dit is inderdaad
iets heel anders dan de kerk in Overloon. "Moet je dat zien," zegt
Boris, "ze hebben hier een pikzwart altaar." "Bah, wat lelijk," vindt
Bas, "dat is saai; daar word je toch niet vrolijk van." Op het altaar
zit een schildering , die een lijdende Christus voorstelt; ook deze
afbeelding vinden de broertjes afschuwelijk. "Dat zal ook wel kunst
zijn," bedenkt Boris. Ineens ontdekt Bas dat er een groot balkon in de
kerk is, "Zouden we daar op kunnen komen," vraagt hij aan Bas.
"Natuurlijk, laten we de trap eens gaan zoeken," stelt Bas voor. Ze
vinden in het portaal een deur, waarop staat: "geen toegang." "Dat is
wel een toegang," zegt Boris, "want dat is een deur." De deur is niet
op slot en de broertjes ontdekken een steile wenteltrap; vlug klimmen
ze naar boven en staan even later op het balkon. Vanaf het balkon lijkt
de kathedraal nog groter en de tweeling kijkt hun ogen uit.
Vanaf deze afstand is ook de kerststal veel
mooier; "nu lijkt Maria niet meer op een oma," zegt Bas, "je moet haar
gewoon vanuit de verte zien." "Zouden we ook in de toren kunnen
klimmen," vraagt Boris zich af, "we moeten die erwtensoepman ook nog
zien."
Hoe de tweeling ook zoekt vanaf het koor kunnen ze niet in de toren
komen. "Misschien is er nog een deur, die naar de toren gaat," zegt
Bas, "laten we maar weer naar beneden gaan." Na even zoeken hebben de
broertjes de ingang naar de toren gevonden. Terwijl de tweeling de
toren verkent, zijn de vader en moeder van Bas en Boris op zoek naar
hun zoontjes. Ook Patrick, Hans en Stella zoeken mee; eigenlijk is de
hele familie elkaar nu kwijt. Moeder maakt zich veel zorgen, want ze
snapt niet waar de tweeling kan zijn. In de kathedraal zijn Bas en
Boris niet te vinden en ten einde raad gaan vader en moeder naar buiten
en kijken of ze daar hun zoontjes soms zien. Vader en moeder zien Bas
en Boris niet, maar de tweeling ziet hun vader en moeder wél; de twee
hangen net naar beneden te kijken en zien hun ouders de kerk uit komen.
"Daar heb je papa en mama," roept Bas. "Zullen we ze even roepen,"
stelt Boris voor. De tweeling gilt uit alle macht, maar vader en moeder
horen hen echt niet. "We moeten iets naar beneden gooien," zegt Bas.
"Een briefje; dan weten papa en mama dat ze hierheen moeten kijken,"
begrijpt Boris. Bas zoekt in zijn zakken en vindt een papiertje en een
potlood. Boris heeft een steentje in zijn zak en diept er ook een
elastiekje uit. "Wij zijn boven," schrijft Bas op het briefje. De
jongens wikkelen het briefje om het steentje en doen daar het
elastiekje omheen. Dit fraaie poststuk wordt naar beneden gegooid en
het komt op het hoofd van hun moeder terecht, die gelukkig een dikke
muts op heeft. "Au," zegt moeder, "wat is dat," en ze voelt op haar
hoofd. "Volgens mij is dat post," zegt vader en hij pakt het steentje.
Vader wikkelt het elastiekje eraf en leest het briefje. "Wij zijn
boven," zegt vader, "waar zijn ze boven?" Vader kijkt eens rond en dan
ziet hij, hoog in de toren, iets roods, dat zwaait. "O, hemel," zegt
moeder, "ze zitten boven in de toren." "Daar komen ze ook wel weer
uit," reageert vader, "daar blijven ze heus niet wonen; laten wij maar
een kop koffie met een chocoladebol gaan eten."
Intussen hebben Stella, Patrick en Hans vader en moeder ook gevonden en
met z'n
vijven gaan ze naar een restaurantje tegenover de kathedraal. "Als Bas
en
Boris in de gaten hebben, dat wij iets lekkers gaan eten, komen ze
vanzelf
wel," zegt Patrick. Boven in de toren hebben Bas en Boris inderdaad
gezien waar hun familie naar toe gaat. "Kom," zegt Boris, "opschieten,
anders krijgen wij niks." De tweeling is in het restaurant, voordat er
een kelner is geweest om de bestelling op te nemen. "Waar zaten jullie
toch," vraagt moeder. "In de kerk," zegt Bas, "die moesten we toch
bekijken en....we vonden Maria in de kerststal niet mooi, maar vanaf
het balkon is ze veel minder lelijk!" "En we moesten toch ook die
erwtensoepkerel zoeken," vult Boris aan, "die konden we vanuit de toren
heel goed zien, maar het is maar een klein mannetje, hoor!" "Jullie
hadden gewoon bij ons moeten blijven," vindt vader, "we hadden jullie
echt kwijt kunnen raken in de drukte." "Welnee," antwoordt Bas, "we
weten toch waar de auto staat en daar waren we dan gewoon naar toe
gegaan." "Als we zoiets nog eens een keertje doen, moeten we gewoon
afspreken waar we elkaar weer treffen en een tijd afspreken," stelt
moeder voor, "dat lijkt mij een veel rustiger idee."
De tweeling heeft hun belangstelling voor het
gesprek allang
verloren en is druk bezig met het eten van een grote Bossche bol, waar
een
enorme hoeveelheid slagroom in zit. Het is moeilijk om zo'n ding te
eten en met
een vorkje lukt het echt niet. De tweeling vindt dat je Bossche bollen
het
beste gewoon met je handen kunt eten en ook hun neuzen eten mee; die
zien wit
van de slagroom. "Hmmmmmm, heerlijk," zucht Bas als hij zijn bol op
heeft, "en nu straks erwtensoep met lekker veel glibbervellen!" "Met
haartjes," vult Boris aan. "Houdt toch op, jullie," zegt Stella,
"nu lust ik mijn bol niet meer." "Geeft niet," zegt Bas,
"die eten wij wel voor jou op." Moeder steekt hier een stokje voor en
Stella krijgt de kans om zonder griezelverhalen haar bol op eten. Die
avond
geniet de tweeling van een heerlijk bord erwtensoep met glibbervellen
en Stella
eet in alle rust haar soep, zonder vellen, in de keuken op.