Bij de drieëndertigste zondag door het jaar
Steek eens een kaarsje aan.
Hanneke heeft iets heel griezeligs gehoord: er bestaan Russische
atoombommen die zomaar kunnen ontploffen. "Dat is eng," zegt Monique,
"misschien gaan alle mensen wel dood als er zo'n ding ontploft."
"Iedereen kijkt toch wel uit met atoombommen," zegt Bas, "als iemand
met die dingen gooit gaat hij zelf ook dood." "Zijn we nergens veilig
voor atoombommen," vraagt Suzan. "Onze hut is vast een heel veilige
plaats," zegt Boris, "want daar zitten we onder de grond en daar kan
atoom niet komen." "Dan kruipen we toch met z'n allen in de hut," zegt
Eddy. "Maar dan moeten we ook onze vaders en moeders meenemen," zegt
Fatima. "En onze broertjes en zusjes," zegt Eddy. "Ook onze opa's en
oma's moeten dan in onze hut komen wonen," zegt Ron. "En opa Matje en
Svetlana en Achim met Basje en Borisje," zegt Bas.
De kinderen ontdekken dat de hut veel te klein is voor al die mensen.
"Dat lukt dus nooit," zucht Monique; "we moeten iets anders verzinnen.
De kinderen zitten even stil te denken; want ze zitten in de hut, waar
nu een campingkacheltje brandt. "We moeten gewoon niet meer aan die
atoombommen denken," zegt Bert, "het helpt toch niet en we worden er
alleen maar bang door." "Ik weet wat," zegt Bas ineens. "Wat dan,"
vraagt Hanneke. "We gaan kaarsjes opsteken in de kerk; dat doen heel
veel mensen als ze ergens geen raad mee weten," antwoordt Bas. "Dat is
waar," zegt Boris, "dat zien we heel vaak als we misdienaar zijn; dan
steken er veel mensen een kaarsje aan." "Dus als je een kaarsjes
aansteekt ontploft er geen atoombom," begrijpt Suzan. "Nee, natuurlijk
niet," zegt Bas, "daar zorgt dan die heilige wel voor, bij wie je dat
kaarsje aansteekt." "Kom," zegt Boris, "dan gaan we nu naar de kerk; de
deur is beslist open en dan steken we een heleboel kaarsjes aan."
Omdat de kinderen toch wel erg geschrokken zijn van het verhaal over
die Russische atoombommen, hoeft Boris hen geen twee keer te vragen om
mee te gaan. Samen rennen de kinderen naar de kerk. De zijdeur is
gelukkig open en de kinderen gaan naar binnen. Het is heel donker in de
kerk, maar Bas en Boris weten goed de weg. "Hier staat die bak, waar je
kaarsjes in kunt zetten," zegt Bas. "Ik heb de kaarsen gevonden," meldt
Boris, "Hebben jullie lucifers om die kaarsen aan te steken," vraagt
Monique. Natuurlijk heeft zowel Bas als Boris een doosje lucifers in
zijn zak.
Alle kinderen helpen om de hele bak vol met
kaarsen te zetten en Bas en Boris steken de kaarsen aan. Nu is het
ineens veel lichter in de kerk. "Aan de andere kant in de kerk staat
ook zo'n bak," bedenkt Bas ineens. "Laten we die ook maar vol zetten,"
vindt Boris, "want daar staat een andere heilige en dan kunnen ze
tenminste samen aan het werk." "Dan gaat het vast veel beter, want met
z'n tweeën kun je veel meer dan alleen," zegt Eddy. Ook de tweede
kaarsenbak wordt vol met brandende kaarsen gezet. "Ziezo," zegt Boris,
"nu kan er geen atoombom meer ontploffen." "Moeten we nu iedere dag
kaarsen aan gaan steken," vraagt Fatima. "Natuurlijk," antwoordt Bas,
"je kunt niet voorzichtig genoeg zijn met atoombommen; als we niet
iedere dag kaarsen aansteken, vergeten die heiligen misschien wel dat
ze voor die atoombommen moeten zorgen." "Dan gaan we morgen, na school,
gelijk de kaarsen maar aansteken," stelt Ron voor. Dat lijkt alle
kinderen een goed idee; ze zijn nu niet bang meer en gaan opgewekt naar
huis.
De koster is de volgende dag minder opgewekt, wanneer hij ontdekt dat
de twee kaarsenbakken helemaal vol staan met stompjes van opgebrande
kaarsen. De koster is nog minder blij wanneer hij het geldblok
controleert en ziet dat er veel te weinig geld inzit. "Ik heb gisteren
de kinderen, die hier op het 14 Oktoberplein wonen, langs zien lopen,"
zegt de koster tegen de pastoor; "dat stel heeft ons vast weer een
streek geleverd." De pastoor is er niet zo zeker van dat dit een
kwajongensstreek is; misschien steekt er wel meer achter al die
kaarsjes. 's Middags, na school, lopen de kinderen van het 14
Oktoberplein rechtstreeks naar de kerk.
Ze zijn net druk bezig met het aansteken van de kaarsen als de koster
de kerk binnenkomt. "Hebben jullie die kaarsen betaald," vraagt de
koster. De kinderen schrikken en Bas zegt: "Nee, moet dat dan?"
"Natuurlijk moet dat," zegt de koster, "die kaarsen kosten ook geld;
jullie moeten voor iedere kaars twee kwartjes in dat geldblok doen."
Hiervan schrikken de kinderen helemaal; nu wordt het wel erg duur om
iedere dag twee kaarsenbakken vol met brandende kaarsen te zetten. "Als
we geen kaarsen aansteken, ontploft er misschien een atoombom," zegt
Boris. "Daarvoor ben ik heel erg bang," voegt Hanneke eraan toe. "Daar
zijn we allemaal heel bang voor," legt Suzan uit. De koster weet nu
niet meer wat hij zeggen moet, want dat de kinderen echt bang zijn, is
hem wel duidelijk. "Ik ga eens kijken of de pastoor thuis is," zegt de
koster en hij loopt naar de pastorie.
Even later komt de pastoor en
loopt naar het
groepje kinderen. De kinderen moeten uitleggen waarom ze al die kaarsen
aan willen steken. "Ik denk," zegt de pastoor," dat iedere dag één
kaarsje ook wel genoeg is; dan vergeet die heilige het echt niet." "Is
dat veilig genoeg," vraagt Boris. "Dat is het beslist," antwoordt de
pastoor, "één heilige is veel slimmer dan wij allemaal bij elkaar." Dit
antwoord stelt de kinderen gerust en ze besluiten één kaarsje aan te
steken. Bas en Boris legen hun broekzakken op de grond en vinden,
tussen alle troep, twee kwartjes. "Voor vandaag hebben we genoeg geld,"
zegt Bas. "We moeten gewoon om de beurt een kaarsje aansteken," stelt
Fatima voor, "dan kost het ons iedere week één kwartje."
Dat vinden alle kinderen een goede oplossing, want wanneer met één
kwartje per week een ontploffende atoombom voorkomen kan worden, dan
hebben ze dat kwartje er graag voor over. "Moeten we al die kaarsen van
gisteren ook betalen," bedenkt Hanneke ineens. "Dat waren wel erg veel
kaarsen," zegt Suzan, "we hebben geen zakgeld genoeg om die allemaal te
betalen; hoe moet dat nu?" De pastoor denkt eens even na en zegt dan
dat de parochie ook wel iets mag doen om er voor te zorgen dat er geen
atoombom gaat ontploffen. De kinderen moeten alleen de kaarsjes die zij
nu nog gaan opsteken, betalen. De kinderen zuchten van opluchting, want
anders hadden ze voorlopig al hun zakgeld moeten gebruiken om de
kaarsen te betalen; dat zou vervelend zijn. "Gelukkig," zegt Bas,
"anders kon ik geen kauwgom meer kopen." "We vragen toch gewoon aan
onze ouders of ze ons iedere week een kwartje geven," zegt Eddy, "voor
hen is het ook fijn wanneer er geen atoombom ploft." "Het helpt beslist
veel beter, wanneer jullie iedere week een kwartje van jullie eigen
zakgeld geven," zegt de pastoor.
"Dus als onze ouders een kwartje geven, werkt
het kaarsje niet zo goed," vraagt Hanneke. "Nee, heiligen luisteren
veel beter naar kinderen dan naar volwassen mensen," antwoordt de
pastoor. "Dan doen we dat maar," zegt Boris, "het scheelt maar heel
weinig kauwgum; dan kauw ik gewoon wat langer op een stukje." "We
kunnen de kauwgom toch ook bewaren voor de volgende dag," stelt Bas
voor, "als we die onder de vensterbank plakken, is die kauwgom de
volgende dag nog reuzegoed." "Dat is vies," zegt Helga, "daar word je
ziek van." "Welnee," zegt Bas, "van een beetje vuil word je juist heel
gezond!" De kinderen lopen de kerk uit en bespreken het onderwerp
"kauwgum"; dit is ineens veel belangrijker dan kaarsjes branden.