Bij de negenentwintigste zondag door het jaar
Doof zijn is geen pretje.
De kinderen van het 14 Oktoberplein merken af en toe dat Edwin en
Maaike het erg naar vinden dat zij niet gewoon kunnen horen. Vooral
Maaike is daar soms erg verdrietig om; zij zou heel graag haar
vriendjes gewoon kunnen verstaan, want omdat zij niet zo goed kan
liplezen, is het voor haar heel moeilijk om gesprekken te begrijpen.
Bas en Boris proberen Maaike, die het deze middag wel erg moeilijk
heeft, op te vrolijken. Bas zegt: "Doof zijn heeft ook voordelen,
hoor!" "Ja," valt Boris Bas bij, "als jij iets niet direct hoort, krijg
je tenminste niet op je kop." "Jij hoeft nooit smoesjes te verzinnen,
want jij hoort soms echt niet dat jouw moeder, bijvoorbeeld, zegt dat
je je kamer op moet ruimen," zegt Bas. "Jullie snappen er niets van,"
bromt Maaike. "Nee, we snappen het niet helemaal, want wij zijn niet
doof," antwoordt Bas. "Dat kunnen we toch eens proberen," stelt Boris
voor. "Ja," zegt Bas, er gaat hem een lichtje op, "net als toen wij
blindemannetje gespeeld hebben, gaan we nu dovemannetje spelen!"
"Natuurlijk," zegt Boris, "dat kan best; er ligt van die was in de
schuur die papa wel eens in zijn oren doet als hij een karweitje moet
doen, dat heel veel lawaai maakt." "Als papa dat spul in zijn oren
heeft zitten, kunnen wij ook tegen hem schreeuwen en dan hoort hij ons
niet," zegt Bas, "dat moeten wij gewoon eens een keertje proberen; dan
weten we wél hoe het is om doof te zijn."
Wanneer de tweeling thuiskomt, wordt eerst het doosje was opgezocht en
Bas steekt het in zijn broekzak. "We moeten het wel goed doen," zegt
Boris, "we stoppen de was vanavond, vóór we gaan slapen in onze oren."
"Maar dan horen we de wekker niet," zegt Bas. "Die horen dove mensen
ook niet," zegt Boris. Wanneer de tweeling in bed ligt, kletsen ze nog
een tijdje totdat het echt tijd is om te gaan slapen. Nu stoppen de
broertje alle twee de was in hun oren; dat voelt wel vreemd aan en het
is net of de wereld veel kleiner wordt. "Hé Bas," zegt Boris, "kun jij
mij nog horen." Boris krijgt geen antwoord en besluit om maar te gaan
slapen.
De volgende morgen is Bas heel vroeg wakker;
hij kijkt op de wekker en ziet dat het pas vijf uur is; eigenlijk durft
hij niet meer te gaan slapen, want hij is bang dat hij dan niet op tijd
wakker is. Eindelijk is het half zeven en dat vindt Bas een goede tijd
om uit bed te komen. "Boris," roept Bas, "wakker worden." Boris wordt
niet wakker van het geroep; hij slaapt lekker verder. Bas schudt Boris
door elkaar en nu lukt het wel om zijn broertje wakker te maken. Boris
schrikt en kijkt Bas aan, "Is het al tijd om op te staan," vraagt
Boris. Hoewel Bas niet verstaat wat Boris zegt, begrijpt hij toch wat
zijn broertje bedoelt; hij pakt de wekker en laat aan Boris zien dat
het half zeven is. Boris staat op en de tweeling gaat zich wassen en
aankleden; dan gaan ze naar beneden, want ze hebben trek in een
boterham. Moeder is in de keuken bezig en kijkt verwonderd op als ze de
tweeling zo vroeg al beneden ziet. "Wat zijn jullie vroeg, konden
jullie niet meer slapen," vraagt moeder. "Ja," antwoordt Bas op goed
geluk, "we hebben heerlijk geslapen." "Willen jullie een glas warme
melk," vraagt moeder. Omdat de broertjes niet opletten en niet zien dat
moeder praat, reageren ze niet. Bas duikt de koelkast in en pakt een
pak melk; hij schenkt twee glazen melk in en zet ze in de magnetron.
"Hé, dat vroeg ik jullie net," zegt moeder, "wat hebben jullie in
vredesnaam?" Weer krijgt moeder geen antwoord.
Onverstoorbaar gaat de tweeling aan tafel zitten; daar beginnen de
moeilijkheden pas goed. Bas vraagt aan Boris om de hagelslag. Boris
begrijpt wel dat Bas iets wil hebben, maar weet niet wat; hij geeft de
jam aan Bas. Boris wil op zijn beurt smeerkaas hebben en krijgt de
chocoladepasta. Bas probeert met zijn vingers het woord hagelslag te
spellen, maar dat lukt ook al niet, want Boris kijkt niet naar de
handen van Bas. Moeder begint zich erg ongerust te maken; maar ze neemt
zich voor om eerst eens met haar man te overleggen, voordat ze een
afspraak bij de dokter maakt voor de tweeling. Bas en Boris gaan,
voordat ze naar school moeten, nog even bij de konijnen kijken; dat is
gemakkelijker, want die praten toch niet. De tweeling vergeet bijna dat
het tijd is om naar school te gaan; moeder staat bij de deur te roepen,
maar dat heeft geen effect. Ineens kijkt Bas op zijn horloge en ziet
dat ze moeten rennen. Hij pakt Boris bij zijn arm en samen hollen zij
naar huis; grijpen hun rugzakken en roepen: "dag mam," en ze zijn weg.
De tweeling komt als laatste de klas binnen; alle kinderen zitten al op
hun plaatsen. "Beter laat dan nooit," zegt de meester. Bas denkt dat de
meester vraagt waar ze vandaan komen en hij antwoordt: "Bij de
konijnen; die zijn zó lief!"
De meester schudt zijn hoofd en begint met de les; hij laat de
rekenschriften uitdelen. Bas zit naar buiten te kijken en heeft niet in
de gaten, dat hij voor de klas moet komen om een som op het bord te
maken. Boris ziet wel dat de meester tegen Bas praat en geeft Bas een
por met zijn elleboog. Bas schrikt en kijkt naar de meester; die is
intussen kwaad geworden en staat tegen Bas een preek af te steken. Bas
begrijpt er niets van; om de meester tevreden te stellen, knikt Bas af
en toe braaf. Dit knikken doet Bas helaas niet op het juiste moment,
zodat de meester het gevoel krijgt dat Bas de draak met hem steekt. Dat
laatste denken de andere kinderen in de klas ook en die zitten te
stikken van het lachen. De meester wordt steeds bozer; hij loopt op Bas
en af en pakt hem bij zijn arm. Bas wordt op de gang gezet; nu begint
de meester tegen Boris te praten. Ook Boris begrijpt echt niet wat de
meester wil; hij knikt ook maar eens braaf en schudt voor de
afwisseling ook eens met zijn hoofd. "Wil jij voor de klas komen om een
som te maken," vraagt de meester aan Boris. Boris schudt toevallig
"nee" en dat maakt de meester helemaal woedend. Ook Boris wordt op de
gang gezet.
Bas is intussen druk bezig: hij is
de mouwen
van alle jassen die aan de kapstok hangen, aan elkaar te knopen. Boris
ziet wat Bas aan het doen is en helpt mee. Ook alle dassen worden aan
elkaar geknoopt. Na een kwartiertje komt de meester de tweeling halen.
"Zijn jullie van plan om nu die som op het bord te maken," vraagt de
meester. Bas knikt toevallig ja en dus mogen de broertjes de klas weer
in. Bas moet bij het bord komen en de meester begint een som op te
geven. Helaas begrijpt Bas er niets van en hij kijkt doodongelukkig. De
meester denkt dat Bas een spelletje met hem speelt en zet Bas weer op
de gang. Boris is deze keer de dans ontsprongen, maar bij de leesles
krijgt Boris een beurt. Dat is niet zo'n probleem, vindt Boris; hij
heeft een beetje opgelet en weet waar ze ongeveer zijn met het lezen.
Boris moet hardop voorlezen; hij begint twee zinnen te vroeg, want hij
leest niet zo vlug. De meester zegt: "Die zinnen hebben we al gehad."
Boris hoort dat niet en leest onverstoorbaar verder; hij blijft gewoon
doorlezen, ook als de meester zegt dat het genoeg is geweest. Het lukt
de meester niet om Boris te laten stoppen en een aantal kinderen krijgt
er gewoon de slappe lach van. Kwaad pakt de meester het boek van Boris;
deze kijkt heel verwonderd op en hij vindt het vreemd dat de meester
weer kwaad is. "Ben jij van plan om de hele dag door te gaan met dat
geklier," vraagt de meester. "Ja," knikt Boris. "Dan gaan jullie nu
alletwee maar naar huis, want dan wil ik jullie vandaag niet meer in de
klas hebben," zegt de meester.
De meester schrijft een briefje en dat moet Boris aan zijn moeder
geven. Met briefje wordt Boris de gang op gestuurd. Daar lezen Bas en
Boris eerst het briefje en pas dan weten ze dat ze naar huis moeten.
"Kom," zegt Boris, "we gaan vissen." Bas snapt het niet en nu maakt
Boris gebaren of hij een hengel uitwerpt en zit te vissen; dan snapt
Bas het wel. De broertjes rennen naar huis; het briefje gaat in de
eerste de beste prullenbak die ze tegenkomen en ze zoeken hun hengels
op.
Jammer genoeg voor de tweeling komt hun vader
net de schuur binnen. "Wat moet dat," vraagt vader, "jullie moeten toch
op school zitten?" De broertjes hebben vader niet gehoord en vader
stapt op de tweeling af en pakt hen vast. "Kunnen jullie niet
luisteren," vraagt vader. Vader kijkt eens naar de oren van de twee
jongens en ziet een stukje was zitten. "O," zegt vader," is dat de
oorzaak." Vader haalt de was bij Boris uit zijn oor en vraagt: "Wat
hebben jullie nu weer uitgespookt?" "We wilden even proberen, hoe het
is als je doof bent," antwoordt Boris. Bas heeft intussen ook zijn was
uit zijn oren gehaald en de tweeling legt hun vader uit, waarom ze dit
even moesten proberen. "Hoe is het dan," vraagt vader, "om doof te
zijn?" "Hartstikke lastig," antwoorden Bas en Boris tegelijkertijd uit
de grond van hun hart. "Ga dan nu maar terug naar school en leg aan de
meester uit wat jullie gedaan hebben," zegt vader, "de meester heeft
opgebeld; hij dacht dat jullie de hele morgen de draak met hem hebben
gestoken." De tweeling gaat terug naar school en moet aan de hele klas
hun ervaringen als "doven" vertellen. Nu pas begrijpen de broertjes
goed waarom Maaike en Edwin niet bij hen op school kunnen zitten en hoe
moeilijk het is om doof te zijn.