Zesentwintigste zondag door het jaar
Concurentie
Bas en Boris hebben er de smoor in! Verontwaardigd vertellen Bas en
Boris, wanneer de kinderen samen bij de beek aan het spelen zijn, dat
ze gehoord hebben dat ook kinderen in een andere straat bezig zijn met
mensen helpen. "Dat is niet eerlijk," zegt Bas, "daar zijn wij het
eerst mee begonnen!" "Het was ons idee," valt Boris bij, "en nu apen
die andere kinderen ons na." "Daar moeten we echt iets aan gaan doen,"
zegt Bas. "We moeten hen eens flink de waarheid gaan vertellen," vindt
ook Boris. "En als die kinderen niet willen luisteren en toch doorgaan,
dan zeggen wij aan iedereen, dat alleen wij echt mensen helpen en dat
die andere kinderen naäpers zijn," zegt Bas. De tweeling heeft pech.
Want de andere kinderen van het 14 Oktoberplein vinden het helemaal
niet erg, dat ook kinderen in een andere straat aan het helpen zijn
geslagen. "Dat is juist fijn," zegt Fatima, "nu hoeven wij het niet
meer alleen te doen." "Die kinderen hebben gewoon van ons iets
geleerd," zegt Hanneke, "dat is toch geen naäpen." "Dat is wél naäpen,"
zegt Boris kwaad, "het lijkt wel een stelletje bavianen, die kinderen."
"Nee," zegt Bas, "het zijn oerang oetans; die apen zijn veel lelijker."
"Niet waar," vindt Boris, "bavianen hebben een heel rood achterwerk en
dat is heel lelijk." "Hebben jullie wel eens in de spiegel gekeken,"
vraagt Suzan liefjes. "Nee," zegt Bas, "hoezo?" "Dan zie je een heel
mooie baviaan," antwoordt Suzan.
Dat had zij niet moeten zeggen en zeker niet in de buurt van de beek.
Bas rent achter Suzan aan en probeert haar in het water te gooien; dat
lukt hem niet, want Suzan is heel vlug. Bas is zó kwaad, dat hij
struikelt over een tak en pardoes in de beek valt. Proestend komt Bas
weer boven water. "Brrr, dat water is koud," roept Bas. "Je eigen
schuld," zegt Suzan, "had je maar niet moeten proberen om mij in de
beek te gooien."
Het is jammer voor Bas, maar
niemand heeft
medelijden met hem; de meeste kinderen zitten te schudden van de lach;
vooral Maaike komt niet meer bij. Ook Edwin heeft zoiets geks nog nooit
meegemaakt. "Doen jullie zoiets wel eens vaker," vraagt Edwin aan Ron.
"Ja hoor," zegt Ron, "dit gebeurt heel vaak, we komen regelmatig met
natte kleren thuis." "Oei," zegt Edwin, "dan moet ik wel uitkijken,
want dat vindt mijn moeder vast niet goed." "Dan moet je ook oude
kleren aandoen als je met ons meegaat," adviseert Eddy, "jij en Maaike
hebben altijd veel te nette kleren aan; zo kun je toch niet spelen."
"Ik moet er van mama altijd netjes uitzien," zegt Edwin. "Dat is echt
niet nodig," zegt Boris, "nette kleren zijn erg lastig, want dan moet
je veel te veel uitkijken." "Jullie hebben toch wel een oude
spijkerbroek en een oude trui," vraagt Hanneke. "Nee," zegt Edwin,
"oude kleren doet mama altijd direct weg." "Dan lenen jullie maar wat
van ons," zegt Boris, "wij hebben kleren genoeg en die trek je bij ons
in de schuur aan; dan heeft jullie moeder niets in de gaten." "We
hebben alleen maar rode truien," zegt Bas, die helemaal afgekoeld is en
nu op de kant zijn kleren uit staat te wringen. Hans heeft zijn trui
aan Bas gegeven, want het is veel te fris om in natte spullen te
blijven lopen.
Edwin heeft intussen de touwbrug ontdekt en wil daar overheen; dat
lijkt hem leuk. Voorzichtig klautert Edwin in de boom en stapt op het
touw. "Je moet je voeten dwars zetten," adviseert Eddy, "wacht even, ik
kom jou wel even helpen." Eddy klimt de boom in en gaat achter Edwin
staan; samen lopen ze naar de overkant. "Jongens, dit kan Maaike niet,"
roept Eddy, "hoe moeten we die nu aan de overkant krijgen?" Dat is een
echt probleem, waar de kinderen niet direct een oplossing voor weten.
Ineens gaat er bij Bert een lampje branden: "In de speeltuin in Wanroy
heb je een kabelbaan, "zegt hij, "zoiets kunnen we hier toch ook wel
maken en dan maken we er een stoeltje onderaan; daar kan Maaike op
zitten en dan kan ze naar de overkant." "Dat lukt nooit," zegt Bas,
"dat is veel te moeilijk." "Ik zal morgen op school eens vragen of de
leraar mij niet helpen kan om zo'n katrol te maken," zegt Hans ineens.
"Als die leraar het niet weet, kunnen we het toch ook aan opa Matje
vragen," zegt Hanneke, "die weet vast wel een oplossing." Besloten
wordt dat Hans het eerst op school zal proberen, misschien mag hij wel
een katrol maken in de les metaalbewerking; dat zou helemaal leuk zijn,
want dan is die katrol vlug klaar. "Het is een geluk dat die kinderen
van de andere straat nu mensen gaan helpen," zegt Monique, "wij hebben
eigenlijk helemaal geen tijd meer; we hebben genoeg te doen met Edwin
en Maaike erbij." "Met een katrol alleen zijn we er nog niet," vindt
Bert, "die katrol kan niet zomaar over een touw lopen, want dan gaat
het touw zó stuk; we moeten een staalkabel hebben." "En een paar heel
stevige palen, waar we die staalkabel tussen spannen," zegt Fatima. "We
moeten ook een bankje maken, met een veiligheidsgordel," zegt Willeke,
"Maaike moet wel vastzitten, anders kukelt ze nog in het water." "Hoe
komt Maaike nú aan de overkant," vraagt Helga. "Gewoon op mijn rug,"
zegt Bas, "mijn onderbroek is toch nat, ik loop wel door het water."
"Ik loop wel mee," zegt Boris, die gelijk zijn kleren uittrekt en ook
in zijn onderbroek de beek in stapt. Hans zet Maaike op de schouders
van Bas; Boris houdt het meisje van achteren vast. Maaike vindt het wel
een beetje griezelig, maar Bas is heel voorzichtig en zonder ongelukken
komen de drie kinderen aan de overkant. "Dat moest mama zien," grinnikt
Edwin, "ze kreeg de rolberoerte." Intussen lopen alle jongens in hun
onderbroek, want ook de kar en de fiets moeten naar de overkant. Edwin
heeft zelfs zijn onderbroek maar uitgetrokken, want hij kan niet met
een natte onderbroek thuis komen. Met een grote zakdoek, die Edwin van
Bas leent, droogt hij zich, op de oever, af en even later staat er weer
een keurig jongetje, dat wél een heleboel plezier heeft. "Als die
kinderen nu niet hun ijselijke best doen, wanneer ze mensen gaan
helpen, dan nemen wij wraak," zegt Bas. "Dan knikkeren we hen toch
gewoon in de beek," zegt Boris, "dat is niet zo moeilijk." "Bemoeien
jullie je er nu maar niet mee," zegt Suzan, "en houdt er eindelijk eens
over op."
Omdat alle kinderen het met Suzan eens zijn,
houden Bas en Boris verder hun mond over de "naäap-helpactie", zoals
zij het helpen van die andere kinderen noemen. "Laten we nog even met
een tak over de beek gaan springen," stelt Eddy voor, "dan kunnen we zo
weer teruggaan." Dit betekent dat de jongens weer uit hun kleren
moeten, want Maaike en de kar moeten weer teruggebracht worden naar de
andere oever. Edwin krijgt de spijkerbroek van Boris, want helemaal in
je blootje slootje springen, dat vinden de kinderen een beetje gek.
Edwin doet ijverig mee en belandt een paar keer in de beek; hij heeft
nog nooit slootje gesprongen en moet het echt nog leren. Ook de meisjes
doen mee en lopen in hun onderbroek; iedereen heeft daverend veel
plezier. Wanneer de kinderen naar huis gaan, is het enige dat Edwin nog
kan verraden zijn natte haar. "Je moet je haren maar even bij ons
droogmaken," zegt Bas, "mijn moeder heeft een föhn en dan zijn ze zo
droog." Bas haalt de föhn op en in de schuur worden de haren van Edwin
droog geblazen.
Intussen heeft Boris een stapeltje
kleren
gehaald en legt die in een kastje, "Die zijn voor jullie," zegt hij,
"als wij er niet zijn, moet je die gewoon pakken." "En als die kleren
nu nat worden," vraagt Edwin, "wat moet ik dan doen?" "Dan gooien we ze
in de wasmachine; dat merkt mama toch niet, want wij hebben zo vaak
natte kleren; dat vindt ze heel gewoon," antwoordt Bas. "Mijn moeder
doet altijd alle was zelf in de wasmachine," vertelt Edwin," wij moeten
onze vuile kleren in de wasmand gooien." "Dat hoeft hier niet,"
verklaart Boris, "hier gaat alle was gewoon door elkaar, dat is veel
handiger." Dat alles alleen door elkaar gewassen wordt als hij en zijn
broertje de wasmachine gevuld hebben, vertelt Bas maar niet. De
tweeling brengt Edwin en Maaike naar huis en Bas en Boris beloven dat
ze hun nieuwe vriendjes de volgende dag weer zullen komen halen om nog
meer avonturen te beleven.