Bij de eenentwintigste zondag door het jaar
Dat zeg je toch niet!
Fatima komt in de hut met een vervelend nieuwtje: oom Jan is erg ziek.
De kinderen van het 14 Oktoberplein schrikken als ze dat horen; dat kan
toch niet; gisteren zijn ze nog met z'n allen bij oom Jan geweest en
toen was hij nog heel opgewekt. "Toen was oom Jan ook al heel ziek,
alleen wist hij het nog niet zeker," legt Fatima uit, "vandaag heeft de
dokter hem verteld dat hij niet meer beter kan worden." "Dat moet je
nooit zeggen," stuift Bert op, "ook een dokter kan zich vergissen,
misschien valt het allemaal wel mee." "Meestal vergist een dokter zich
echt niet," zegt Willeke. "Die zegt zoiets alleen maar als hij heel
zeker is en allerlei onderzoeken en proeven heeft gedaan," vult Helga
uit. Omdat de vader van Willeke en Helga huisarts is, geloven de twee
meisjes nu eenmaal niet dat een dokter zich kan vergissen. "Gaat oom
Jan dan dood," vraagt Bas. "Ik denk van wel," zegt Fatima. "Dan zal oom
Jan nu wel heel bang zijn," zegt Boris, "zullen we even naar hem toe
gaan; dan vergeet hij misschien dat hij vreselijk ziek is."
Dat lijkt alle kinderen een goed plan. Ze lopen naar het huis van oom
Jan en gaan achterom naar binnen. Oom Jan zit niet, zoals gewoonlijk in
zijn stoel voor het raam; dat is al heel vreemd. Fatima, die vaak bij
oom Jan komt, omdat zij boodschappen voor hem doet, loopt naar de
slaapkamer. Oom Jan ligt in bed. Fatima schrikt daarvan; ze zegt: "Bent
u zó ziek dat u niet meer op kunt staan?" "Nee hoor," stelt oom Jan het
meisje gerust, "ik was alleen een beetje moe en ik ben even gaan
liggen. Ik kom naar de huiskamer." "Roept u maar als u in de rolstoel
zit," zegt Fatima, "dan kom ik u wel halen." De kinderen wachten tot
oom Jan in de huiskamer komt. De meeste kinderen vinden het wel een
beetje griezelig en.....wat moet je zeggen tegen iemand die
waarschijnlijk dood gaat; dat is erg moeilijk. Wanneer oom Jan in de
kamer komt, besluit Bas maar gelijk de koe bij de horens te vatten en
hij vraagt: "Gaat u dood?"
Bas krijgt een oplawaai van Hanneke, want zij
vindt dat je zo'n vraag niet kunt stellen. Oom Jan kijkt naar Bas en
antwoordt, "Ja, ik ga dood, want ik kan niet meer beter worden."
"Kunnen ze u dan niet opereren," vraagt Monique. "Nee," antwoordt oom
Jan, "daarvoor ben ik veel te ziek en opereren kan niet." "Bent u nu
heel erg bang," vraagt Boris. Nu krijgt Boris een duw van Suzan die
vindt dat je zoiets ook niet mag vragen.
Oom Jan ziet wat er gebeurt en hij besluit dat hij de kinderen gewoon
zal vertellen wat er aan de hand is. "Mijn lever doet het niet meer en
nu word ik helemaal geel," vertelt oom Jan, "dat is niet gezond en daar
ga ik dood aan." De kinderen kijken eens goed naar oom Jan en nu zien
zij het ook: oom Jan is een beetje geel. "U lijkt wel een Chinees,"
zegt Bas. "Zijn Chinezen dan ook ziek," vraagt Boris. "Natuurlijk niet,
sufferd," zegt Bert, "Chinezen zien ook niet geel, maar gewoon
lichtbruin; dat is heel anders." "Dus dit kleurtje betekent dat u dood
gaat," vraagt Bas. "Wat eng," zegt Monique, "doodgaan is toch heel
griezelig?" "Nee hoor," antwoordt oom Jan, "dat is niet eng, ik ben
helemaal niet bang." "Wat," zegt Hanneke, "dat is toch het engste wat
er kan gebeuren!" "Kinderen, ik geloof dat, wanneer ik doodga, ik mijn
vrouw weer zie," zegt oom Jan. "Hoe kan dat nu, uw vrouw is toch dood,"
zegt Suzan die er steeds minder van snapt. "Mijn vrouw leeft niet meer
hier op aarde en nu kan ik haar niet zien," legt oom Jan uit, "maar
straks als ik ook dood ben, dan kan ik mijn vrouw weer wél zien en dan
zijn we weer samen; daar verheug ik mij op." "Dus uw vrouw is niet
helemaal hartstikke dood," zegt Bas. "Die is gewoon ergens anders en
daar gaat u ook heen," begrijpt Boris. "Ja, zo kun je het uitleggen,"
zegt oom Jan. "Bah," zegt Fatima, "ik vind het helemaal niet leuk om
over doodgaan te praten; daar word ik heel verdrietig van." "Ik vind
het ook niet leuk," zegt Monique, "het idee alleen al, dat we straks
oom Jan nooit meer zien." "We zijn tante Els ook al kwijt," zegt
Hanneke, "die zien we ook al niet meer." "Maar tante Els leeft nog,"
zegt Bas, "en zij schrijft leuke brieven." "U kunt ons straks geen
brieven schrijven," zegt Boris, "maar kunt u ons geen ander berichtje
sturen; dan weten wij tenminste dat het goed gaat." "Nee, een brief zal
niet lukken," antwoordt oom Jan, "maar misschien lukt die andere manier
wél." "Wat," zegt Ron, "dan kan toch niet; als je dood bent, kun je
toch geen berichtjes sturen." "Jullie kunnen toch aan mij denken," zegt
oom Jan, "misschien kan ik dan jullie eens helpen als jullie ergens mee
zitten." "Dus als er iets niet lukt," zegt Boris, "dan zeggen wij: oom
Jan help eens even een handje."
"Als er in de hut iets met
timmeren niet gaat,
dan kan u ons helpen," vraagt Bas. "Hé, kan u dan in de hut komen,"
vraagt Boris. "Ik denk dat ik dan overal kan komen," zegt oom Jan.
"Blijft u dan niet op het kerkhof," vraagt Willeke. "Dat lijkt mij
reuze saai," zegt oom Jan, "ik denk dat het kerkhof alleen maar een
ontmoetingsplaats is; daar hoeven jullie niet te komen, hoor; ik kom
wel naar jullie hut, dat lijkt me veel leuker." "Brengt u uw vrouw dan
mee," vraagt Fatima. "Dat denk ik wel," zegt oom Jan. "Dan is het
inderdaad niet zo erg om dood te zijn," zegt Bas, "dan kunt u dood veel
meer, dan nu u leeft." "Dan kunt u zelfs het trapje in de hut af en dat
gaat nu echt niet," denkt Boris verder na. "Dan kunt u ook mee gaan
vissen," zegt Bas, "dat is leuk; als we dan een grote vis gevangen
hebben, kunnen we die aan u laten zien." "Dan gelooft u ons tenminste
als we vertellen wat voor kanjers we gevangen hebben," zegt Boris. "En
als de vissen niet willen bijten, zeggen wij gewoon: oom Jan stuur eens
even een lekkere grote vis onze kant op en vertel hem dat er een zalige
wurm in het water hangt," fantaseert Bas verder. "En dat er een haakje
in de wurm zit, waar de vis aan blijft hangen," zegt Hanneke. "Help dat
stel maar niet met vissen, oom Jan," zegt Helga, "dat is zielig voor de
vissen!" "Help ons straks maar met onze sommen," vindt Willeke, "dat is
veel handiger." "Ik denk niet dat dat lukt," zegt oom Jan, "leren moet
je zelf doen en je moet gewoon goed je best doen op school." "Wat
jammer," zegt Helga, "dat was gemakkelijk geweest." "U wilt dus alleen
maar helpen bij leuke dingen," zegt Suzan. "Natuurlijk," antwoordt oom
Jan, "ik heb in mijn leven al genoeg vervelende dingen moeten doen,
straks, als ik dood ben, ga ik alleen maar leuke dingen doen." "Gaat u
hier in dit huis dood," vraagt Monique. "Dat weet ik nog niet," zegt
oom Jan, "ik denk wel dat dat het fijnst is, want hier is mijn vrouw
ook gestorven en hier kan zij mij het gemakkelijkst vinden." "Als dat
niet lukt, gaat u toch gewoon naar het kerkhof en daar ontmoeten jullie
elkaar," stelt Bas voor. "Zullen we hier nu maar eens over ophouden,"
zegt Eddy ineens, "ik vind het niet leuk om over doodgaan te praten."
"Het is toch nog niet zover," vindt ook Fatima, "we moeten u nu nog een
heleboel andere dingen vertellen en nu krijgen we tenminste nog gewoon
antwoord." "Zullen we een eindje met u gaan wandelen," vraagt Monique
ineens.
Dat lijkt oom Jan wel fijn, hij wil graag even
naar buiten. "Bent u daar niet te ziek voor," vraag Fatima. Oom Jan
zegt dat het niets uitmaakt en dat de dokter heeft gezegd dat hij alles
mag doen wat hij leuk vindt. Oom Jan vindt het heerlijk om met de
kinderen te wandelen, want zij zijn heel voorzichtig als ze hem in zijn
rolstoel rijden. Hans duwt de rolstoel naar buiten en rijdt oom Jan
achterstevoren van de stoep af; zó kan de oude man nooit voorover uit
de rolstoel vallen. Onder het wandelen wordt er niet meer over doodgaan
gesproken, maar vertellen Bas en Boris van de streken die ze met Ernie
en Fred in Australië uitgedacht hebben. Oom Jan geniet van deze
verhalen en hoopt dat hij nog een poosje alle streken van de tweeling
zal kunnen volgen.