Eerste zondag van de veertigdagentijd
Een saaie toestand!
De vader van Bas en Boris heeft deze woensdagmiddag een leuke
verrassing voor de twee jongens: ze mogen met hem mee naar de stad.
Vader moet dringend een boodschap doen en hij wil ook even bij een
kennis langs gaan, met wie hij iets moet bespreken. "Mogen Fatima en
Eddy ook mee?" vraagt Bas. "Die hebben vanmiddag ook niets te doen?"
"Ja, leuk," helpt Boris zijn broertje, "we kunnen gemakkelijk met z'n
drieën achter in de auto zitten; daar is plaats genoeg." De tweeling
rent naar het huis van Fatima en Eddy en die twee hebben direct veel
zin om mee te gaan en gelukkig vindt hun moeder het goed. De vier
kinderen rennen naar het huis van Bas en Boris; vader staat al bij de
auto te wachten. Fatima mag voorin zitten en de drie jongens kruipen op
de achterbank. Binnen een half uur is vader bij het huis van de kennis
en hij vraagt aan de kinderen of ze mee naar binnen willen. Daar hebben
Bas en Boris helemaal geen zin in; ze kennen die mijnheer niet en het
lijkt hun veel leuker om de buurt een beetje te gaan verkennen. Als
vader naar binnen is gegaan, zegt Bas: "Wat is het hier een saaie
troep; er staan niet eens bomen om lekker in te klimmen." "En er is
nergens een grasveldje om te voetballen," valt Boris bij. Ook Fatima en
Eddy hebben verwonderd rond staan kijken. "Je ziet hier alleen maar
stenen," merkt Fatima op. "En auto's," zegt Eddy, "waar moeten de
kinderen, die hier wonen, spelen? Dit is helemaal niet leuk!" "In een
woestijn heb je het nog beter," vindt Boris; "daar kan je tenminste
kuilen graven." Intussen zijn de vier kinderen de straat uit gelopen en
komen ze bij een winkelstraat. "Dat ziet er tenminste beter uit," vindt
Bas, "hier kun je etalages bekijken, dat is leuk." "Zoveel winkels
hebben wij in het hele dorp niet," vindt Eddy. "Daar heb je een
speelgoedwinkel," roept Boris, "dat is leuk." Zonder uit te kijken wil
Boris de straat oversteken; Fatima kan hem nog net bij zijn trui
grijpen, want er komt een auto aan. "Voorzichtig," zegt Fatima
geschrokken, "het is hier echt doodeng!" "Die mensen daar," wijst
Eddy," steken over bij een zebrapad met stoplichten, laten wij dat ook
maar doen." Hoewel Bas en Boris het eigenlijk flauwekul vinden om een
heel stuk om te moeten lopen, terwijl de speelgoedwinkel aan de
overkant is, doen ze toch maar wat Eddy zegt. Het oversteken duurt een
hele tijd, want de kinderen moeten wachten op een groen mannetje
voordat ze naar de overkant kunnen gaan. Nu zijn Bas en Boris niet meer
tegen te houden: ze hollen naar de speelgoedwinkel en wanneer ze er
bijna zijn, glijdt Bas ineens uit.
"Bah," roept Bas, die op zijn achterwerk op
de grond terecht gekomen is, "je kunt hier niet eens gewoon rennen."
Vlug staat Bas op en dan zien de anderen waarover Bas uitgegleden is.
"Je bent in een hondendrol gestapt," zegt Boris. "Die drol zit nu op
jouw gat," vult Eddy aan, "maar hij is wel een beetje uitgesmeerd."
Fatima probeert Bas een beetje schoon te maken met een papieren
zakdoekje; de grootste stukken kan ze er wel afhalen, maar Bas blijft
stinken naar hondenpoep. Boris staat al bij de etalage van de winkel en
heeft iets moois ontdekt. "Daar staat een heel grote pot speelsnot,"
roept hij. "Die kunnen we wel gaan kopen," vindt Bas, "we hebben toch
ons zakgeld bij ons." Bas wil de winkel binnengaan, maar dat vindt
Fatima toch een beetje al te gek. "Jij kan zo stinkend toch niet in een
winkel komen," zegt ze. "Dat kan best," vindt Bas, "de mensen kennen
mij toch niet, dus het geeft niks dat ik een beetje stink." "Jullie
vader heeft gezegd dat wij straks ergens heen gaan waar heel veel
winkels zijn," herinnert Eddy zich, "misschien is daar speelsnot veel
goedkoper." "Maar dit snot heeft nu net zo'n mooi kleurtje," houdt
Boris vol, "misschien heeft het dat in de andere winkels wel niet."
Intussen is het tijd om terug naar de auto te gaan en de tweeling
besluit toch maar te wachten met hun aankoop. "Misschien kunnen we twee
potten snot kopen," zegt Bas, "dat is nog veel leuker." Vader komt net
naar buiten als de kinderen bij de auto zijn. Fatima vertelt wat er is
gebeurd en gelukkig heeft vader een oude spijkerbroek achter in de auto
liggen. Bas kruipt in de kofferbak en trekt de spijkerbroek aan; die is
wél veel te groot maar met een paar touwtjes wordt de broek passend
gemaakt. De vuile broek gaat in een zak in de kofferbak en nu ruikt ook
Bas redelijk fris. Vader rijdt naar het centrum van de stad; daar is
het heel druk en er is geen parkeerplaats te vinden. Gelukkig weet
vader nog een plekje waar hij de auto kwijt kan: tussen twee huizen is
een tunnel die stijl omhoog gaat. Vader rijdt naar boven en dan staat
de auto boven op het dak van een huis. De kinderen vinden het een
prachtige ervaring en de tweeling rent naar de rand van de
parkeerplaats om naar beneden te kijken.
Fatima vindt dat Bas en Boris veel te ver over
de kant hangen en ze grijpt de jongens bij hun truien. "Kom terug,"
zegt Fatima, "doe niet zo eng, straks liggen jullie beneden!" "Ik ben
blij dat je bent meegegaan, Fatima," zegt vader, "nu hebben die twee
boeven tenminste een engelbewaarder bij zich." "Dat is nergens voor
nodig," zegt Bas, "we kijken echt wel uit." "Dat hebben we al gezien
hoe jij uitkijkt," merkt Eddy op, "jij ziet niet eens een hondendrol
liggen!" Vader zegt, dat als de tweeling niet van plan is om een beetje
kalm aan te doen, hij de boodschap wel even alleen gaat doen; dan mogen
de kinderen in de auto op hem wachten. Daar hebben Bas en Boris geen
zin in en ze beloven niet vooruit te zullen rennen. In de winkelstraat
kijken de kinderen hun ogen uit: wat is het daar druk en... wat lopen
er veel kinderen met hun moeders. "Die kinderen vinden het niet leuk
dat ze hierheen moeten," zegt Bas, "moet je eens kijken, ze kijken
hartstikke boos." "Die waren vast veel liever in een hut in het bos
gaan spelen," bedenkt Boris, "maar ik vind dit nu net zo leuk!" "Die
kinderen kunnen toch in de stad geen hut maken," zegt Eddy. "O, dat
gaat vast wel, dat kan toch ook gewoon op het dak," antwoordt Bas, "als
je daar een auto neer kunt zetten, dan kan je daar toch ook hutten
bouwen, dan heb je ook een mooi uitzicht." Boris rent op een jongen af,
die er toevallig aan komt lopen en roept: "Bouw jij ook wel eens hutten
op het dak?" De jongen kijkt heel gek, want zo'n rare vraag had hij
helemaal niet verwacht. "Een hut op het dak?" herhaalt hij, "ik bouw
nooit hutten. Wat moet ik daarmee doen?" "Gewoon lekker in spelen met
je vriendjes," zegt Bas, die er bij is komen staan. "Ik speel liever
met de computer," zegt de jongen, "dat is veel gaver!" "Maar een hut is
veel spannender," vindt Bas, "computerspelletjes zijn af en toe wel
leuk, als je helemaal niets anders te doen hebt." "Of als er niemand is
om mee te spelen," vult Boris aan. Fatima trekt aan de mouw van Bas,
"kom, jullie vader loopt door, hij wil eerst de boodschap doen." "Wil
jij ons telefoonnummer hebben?" vraagt Bas nog even aan de jongen. "Dan
komen wij jou wel leren hoe je een hut moet bouwen." De jongen wil het
telefoonnummer wel hebben, want misschien is het wel een idee om in de
grote vakantie eens een hut te maken. Boris krabbelt het nummer op een
stukje papier, dat hij in zijn zak had en geeft het aan de jongen. Nu
moeten de kinderen rennen om vader in te halen. Het wordt een fijne
middag, want vader is snel klaar met zijn boodschap en dan gaat hij met
de kinderen naar een grote speelgoedwinkel. Gelukkig verkopen ze hier
ook speelsnot en het is veel goedkoper dan in die winkel waar de
kinderen het eerste potje zagen staan. Vader koopt voor alle vier de
kinderen een potje snot, dat ze pas open mogen maken wanneer ze thuis
zijn.