Eerste zondag van de advent
Onverwachte gasten
Bas en Boris komen die morgen heel opgewonden op school; ze zijn even
bij de hut geweest en hebben gemerkt dat er 's nachts iemand is
geweest. "Zijn jullie soms gisteravond nog terug gegaan," vraagt Bas
aan Fatima en Hanneke. "Nee, hoe kom je daar nu toch bij," antwoordt
Hanneke, "wij gaan nooit in het donker naar de hut." "Zijn Patrick en
zijn vrienden er soms geweest," vraagt Monique. "Nee," zegt Boris, "die
heb ik het vanmorgen al gevraagd en zij kunnen het echt niet geweest
zijn, want zij moesten al hun huiswerk nog maken." "Dan heeft een
vreemde dus onze hut ontdekt," zegt Bert, "dat kan niet anders." "Dan
moeten wij die vreemde maar eens gaan betrappen en hem vertellen dat
dit onze hut is," zegt Ron die wel van een beetje actie houdt.
De hele ochtend zitten de kinderen van het 14 Oktoberplein met hun
gedachten bij de hut. Dat levert een preek van de meester, een paar
verknoeide beurten en... een goed idee op. 's Middags weten ze het
zeker: ze gaan wacht houden. Wachten in de hut heeft natuurlijk geen
zin, want dan komt die vreemde vast niet binnen; ze moeten buiten de
hut de boel in de gaten houden. Besloten wordt dat ze vier tenten mee
zullen nemen, dan is het niet zo vreselijk koud en die gaan ze goed
verstoppen, opdat niemand de tenten ziet. Op deze manier kunnen de
kinderen om de beurt slapen en zijn ze toch allemaal bij de hand als
het nodig is.
Het is een heel karwei: eerst moeten de tenten ongezien naar de hut
gesmokkeld worden; er moeten luchtbedden mee en slaapzakken met een
paar extra dekens, want het is 's nachts erg koud. De tenten worden
tussen de bosjes opgezet en met takken en bladeren worden ze goed
verstopt. Als je niet weet dat ze er staan, zie je ze echt niet.
Die avond gaan alle kinderen van het 14 Oktoberplein vroeg naar bed.
Hun ouders vinden het wel een beetje vreemd, want gewoonlijk zijn de
kinderen met geen stok naar bed te krijgen; ze proberen altijd langer
op te blijven. Enkele moeders vertrouwen het dan ook niet helemaal en
gaan na een half uurtje eens even kijken. Daar is op gerekend: de
kinderen hebben afgesproken dat ze pas een uur nadat ze naar bed gegaan
zijn, zullen vertrekken.
Het lukt om ongemerkt weg te komen. Stil lopen de kinderen door het
dorp naar het bos. Het is toch wel koud, vooral als je net een uur
lekker warm in je bed hebt gelegen, maar je moet er wat voor over
hebben. Bij de hut is het nog helemaal stil; de vreemde is er nog niet.
De kinderen kruipen in de tenten en proberen zo snel mogelijk in hun
slaapzakken te komen.
Bas, Boris en Hans moeten wakker blijven; de
anderen mogen gaan slapen. Gelukkig heeft Hans een horloge dat licht
geeft; zo weten ze tenminste hoe laat het is.
Wachten duurt lang, vooral als je in het donker zit en je doodstil moet
zijn. Bas en Boris vervelen zich al heel snel en Bas zoekt eens in zijn
rugzak; misschien heeft hij iets bij zich waarmee de tijd wat vlugger
gaat. Helemaal onderin vindt Bas een doosje; "Wat is dat nu," zegt hij,
"dat doosje ken ik niet." "O," antwoordt Boris, "dat heb ik erin
gestopt, dat stond op tafel in de huiskamer en ik dacht dat het een
goed doosje was om onze muizenschedeltjes in te bewaren." Bas doet het
doosje open en ziet dat het niet leeg is.
"Hé, moet nu eens kijken," zegt hij, "er zitten allemaal plaatjes in."
"Verhip," antwoordt Boris, "dat had ik nog niet gemerkt, laat eens
kijken?" De tweeling bekijkt de plaatjes en ze zien dat het allemaal
rouwprentjes zijn. "Dat is de oma van mama," zegt Bas en hij leest wat
er op het prentje staat. Boris zoekt ook eens en vindt de opa van hun
vader. "Laten we die plaatjes eens op volgorde leggen," stelt Boris
voor, "dan weten we straks precies wie er allemaal familie van ons zijn
geweest." "Doe eens wat zachter," zegt Hans, "jullie maken veel te veel
herrie." Bas en Boris proberen zo zachtjes mogelijk de plaatjes bij
elkaar te leggen; het lijkt wel een spelletje kwartetten. "Geef mij
papa's overgrootmoeder eens," vraagt Boris. "Dan wil ik de
overgrootvader van mama hebben," antwoordt Bas. "Stil," zegt Hans, "ik
hoor wat."
Bas en Boris zitten nu muisstil, want nu wordt het toch wel heel
spannend: er knappen takken en er komen voetstappen dichterbij.
Gespannen kijken de drie jongens naar de ingang van de hut. Jawel, daar
komen twee mensen aan en die zoeken de ingang van de hut. Ze doen het
luik open en gaan naar binnen. Bas wil er direct achteraan gaan. "Nee,
joh," zegt Boris, "even wachten tot we zeker weten dat ze daar
binnenblijven." Voor alle zekerheid wachten de drie jongens nog tien
minuten en gaan dan de anderen wekken. Dat is een hele klus, want de
meesten slapen heel vast. Onder aanvoering van Bas en Boris gaan de
kinderen naar de hut. "Is dit niet gevaarlijk," vraagt Monique.
"Welnee," antwoordt Bas, "we zijn toch met z’n twaalven! Wij kunnen
best twee mensen aan, hoor!" Helemaal overtuigd is Monique niet, maar
ze besluit haar mond maar te houden en de anderen niet bang te maken;
daarvoor is het toch al te laat, want Bas is de hut al ingeklauterd.
Boris blijft vlak bij hem en dan zien ze in de hut twee mensen; een man
en een vrouw. Die zijn heel druk bezig met het opblazen van
luchtbedden. Ze blazen echt met hun monden, want ze hebben geen pompje.
De man en de vrouw schrikken heel erg als ze de kinderen zien; van
schrik laten ze de luchtbedden vallen, die gelijk weer leeg beginnen te
lopen. Intussen zijn ook de andere kinderen binnengekomen.
Ondanks dat er nu veertien mensen in de hut
zijn, is het doodstil; niemand weet wat hij zeggen moet. Bas heeft het
eerst weer een beetje moed: "Wie zijn jullie," vraagt hij. De man zegt
iets in een taal waar niemand wat van begrijpt. Wat de kinderen wel
begrijpen, is dat dit geen Nederlanders zijn. Hans, die na zijn stage
in Friesland een beetje Fries kent, probeert het eens in het Fries,
maar dat werkt ook niet. "Misschien spreken ze wel Duits," zegt
Hanneke. Dat is een goed idee; de meeste kinderen kennen wel een paar
woordjes Duits, want ze kijken soms naar de Duitse televisie.
Gelukkig blijkt dit een taal die de twee mensen ook een beetje kennen.
Met heel veel moeite komen de kinderen erachter dat de man en vrouw
twee vluchtelingen zijn. Ze komen uit Bosnië en daar zijn ze gevlucht.
Ze mogen niet in Nederland blijven, want er is geen oorlog meer in
Bosnië. Maar de man en de vrouw durven echt niet terug te gaan, omdat
de man, die Achim heet, moslim is en de vrouw die Svetlana heet,
christen is. Daarom mogen ze in Bosnië niet bij elkaar wonen en dat
terwijl ze getrouwd zijn. "Hebben jullie dan hier in Nederland geen
plaats om te wonen," vraagt Suzan.
Dat blijken Achim en Svetlana wel te hebben, ze hebben de laatste tijd
op een kamertje met acht mensen gehuisd. Dat was heel krap en nu werd
het helemaal moeilijk, omdat Svetlana een kindje verwacht. Dat hadden
de kinderen al gezien, want Svetlana heeft een heel dikke buik. Toen
Svetlana en Achim een keer aan het wandelen waren, hebben ze de hut
gevonden en nu willen ze graag in de hut wonen tot de baby er is. "Is
dit dan beter dan dat kamertje waar jullie zaten," vraagt Hanneke.
"Ja," zegt Svetlana, "hier hebben we tenminste wat ruimte." De kinderen
zijn het er snel over eens, dat Achim en Svetlana maar een poosje in de
hut moeten blijven wonen.
Als dat besluit gevallen is, gaat alles heel vlug: er worden twee goede
luchtbedden gehaald en een stel slaapzakken, dat veel warmer is dan de
dunne dekens die Svetlana en Achim hebben. Bovendien worden de extra
dekens ook de hut in gebracht. Het eten dat de kinderen bij zich hebben
wordt aan Svetlana en Achim gegeven, die daar heel blij mee zijn, want
ze hebben die dag nog niets gehad. Na een half uurtje is alles
geregeld: Svetlana en Achim kunnen lekker warm gaan slapen en de
kinderen gaan naar huis. Bas en Boris moeten alle plaatjes weer in de
doosje doen en ze zorgen er goed voor dat die niet door elkaar komen,
want dan moeten ze weer opnieuw beginnen. Hans moppert omdat de
tweeling zo lang treuzelt. "Het is heel belangrijk wat we doen," legt
Bas uit aan Hans, "want nu weten we straks precies waar wij vandaan
komen." "Als wij dan ook ook eens moeten vluchten, nemen wij gewoon dit
doosje mee," merkt Boris op, "dan kunnen we iedereen vertellen wie we
zijn." "Misschien hebben die twee mensen ook wel zo'n doosje," bedenkt
Bas, "dat moeten we hen morgen maar eens vragen." "Svetlana en Achim
hebben beslist plaatjes bij zich," denkt Boris, "anders weet hun baby
toch nooit hoe zijn opa of oma er uit gezien heeft."
Hans heeft intussen de tent afgebroken en
ingepakt, want hij wil naar bed; Bas stopt het doosje weer in zijn
rugzak en de tweeling helpt met het opvouwen van het grondzeil. De
kinderen lopen door het donkere bos naar huis. Bas en Boris kletsen
iedereen de oren van hun hoofd en verzinnen een heel grote familie voor
Svetlana en Achim. Pas wanneer de broertjes bijna thuis zijn worden ze
stil, want ze zijn toch wel bang dat iemand hen zal horen.
De kinderen van het 14 Oktoberplein moeten nu proberen om weer
ongemerkt in hun eigen bed te komen. Dat is een hele toer, maar omdat
ze allemaal een huissleutel meegenomen hebben, lukt het! Ongehoord en
ongezien bereiken ze hun eigen bedje en kruipen snel onder de wol. De
volgende dag zullen de kinderen ervoor zorgen dat Svetlana en Achim het
een beetje gemakkelijker krijgen.