Tiende zondag door het jaar
Het is woensdagmiddag en heerlijk weer. De zon schijnt veel te lekker
om onder de grond in de hut te gaan zitten. Daarom besluiten de
kinderen die middag er eens lekker met de fiets op uit te gaan. Vlak
voordat iedereen vanuit school naar huis rent, roept Bert: " jongens,
kijk allemaal even jullie banden na! Anders moeten we gelijk gaan
pompen! Daar heb ik geen zin in!" Iedereen belooft zijn banden goed op
te zullen pompen en ze vertrouwen er allemaal op dat het goed zal gaan.
Helaas, als Bas en Boris thuis komen, heeft de poes net jonkies
gekregen en Bas en Boris denken pas aan hun banden, wanneer ze al weer
op de fiets zitten. "Mijn banden voelen heel lekker hard," zegt Boris,
" het is dus echt niet nodig om nog te gaan pompen." "Die Bert maakt
ook altijd zo'n kouwe drukte," verzucht Bas, " dat is toch nergens voor
nodig. In geval van nood, hebben we altijd nog fietspompjes bij ons."
De andere kinderen staan al te wachten, als Bas en Boris eindelijk er
ook aankomen. Suzan heeft een kaart bij zich. "Wat ben jij van plan,"
vraagt Boris? "Ik heb een kaart van ons dorp gevonden, het lijkt mij
heel leuk om eens helemaal om het dorp heen te fietsen." "Dan weten wij
tenminste precies hoe groot Overloon is," zegt Monique, " dat lijkt mij
ook wel leuk."
Alle kinderen vinden het best, het maakt hen eigenlijk niet zo veel uit
waar ze heen gaan. Het is veel belangrijker dat ze lekker buiten, in
het zonnetje zijn.
Over het fietspad gaan ze eerst richting Venray. Daar vinden ze een pad
dat het bos in gaat. "Dit pad hoort bij Overloon," zegt Suzan," dit
moeten wij dus volgen." "Kunnen we helemaal over paadjes rond
Overloon," vraag Fatima. "Volgens de kaart moet dat lukken," antwoordt
Suzan, " alleen zijn de weggetjes wel in verschillende kleuren
aangegeven. Dit weggetje is grijs, maar we moeten ook over witte
weggetjes." "Hoe lichter, hoe vrolijker," zegt Bas, "die witte
weggetjes zullen best heel erg leuk zijn."
Al snel rijden de kinderen op zo'n wit weggetje. Het is inderdaad heel
leuk, het hobst en bobst en zit vol met kuilen. Ineens klinkt er een
harde knal! Oei, oei, dat was de band van de fiets van Boris. De band
staat helemaal plat. "Wat een geluk dat ik hem niet keihard opgepompt
heb, anders was hij nog harder geknalt," zegt Boris. "Als je dat wel
gedaan had, was de band mischien niet geknald; heb jij bandenplak bij
je," zegt Bert. "Nee," antwoordt Boris, " daar heb ik niet aangedacht,
maar misschien heeft iemand anders het wel bij zich." Goede raad is
duur, want niemand heeft bandenplakspullen bij zich. "Wat moeten we nu
doen," vraag Monique. "Dat is niet zo moeilijk zegt Bas, " Boris gaat
gewoon bij mij achterop zitten en houdt zijn fiets vast, dan kunnen we
gewoon verder rijden."
"Over dit pad," vraagt Hanneke, "dat gaat nooit, dan vallen jullie alle
twee!"
"Daar is een boerderijtje," zegt Helga ineens, "laten we daar eens
vragen of ze bandenplakspullen hebben. Dan kunnen we de band toch even
maken!"
Dat lijkt iedereen toch wel een beter idee. Ze rijden naar de
boerderij; Boris komt als laatste aan, want....hij mag lopen. De deur
wordt opengedaan door een oude man. Deze kijkt heel verbaasd als hij
twaalf kinderen voor zijn neus ziet staan. "Wat moeten jullie," vraagt
hij.
"We moeten niets mijnheer," zegt Hanneke, " maar heeft U misschien
bandenplakspullen. De band van Boris is lek en we hebben geen spul om
die band te maken bij ons." "Omdat jij zo netjes " mijnheer" tegen me
zegt, zal ik eens even kijken. Komen jullie maar naar de keuken; daar
bewaar ik dat soort dingen."
De kinderen lopen achter het huis om naar de keuken. De fietsen zetten
ze tegen het huis, de fiets van Boris wordt zo dicht mogelijk bij de
keukendeur gezet. De man komt aan lopen met een klein doosje. Wat een
geluk: er zitten bandenlichters in en stukjes rubber en een nieuw
tubetje solutie. Hiermee moet de band gerepareerd kunnen worden. Bas en
Boris gaan aan het werk. De buitenband wordt er af gehaald en dan halen
ze de binnenband van de velg af. Monique heeft intussen van de man een
teiltje met water gekregen; zo kunnen ze het gaatje gemakkelijk vinden.
Er zitten wel vier gaten in de band. De oude man helpt de kinderen en
het "ge-mijnheer" is niet van de lucht. Al gauw krijgt de man daar een
punthoofd van en vraagt de kinderen om maar gewoon "Matje" tegen hem te
zeggen. "Zo noemt iedereen mij, dus doen jullie dat ook maar; dat
klinkt veel gezelliger." "Dat kan toch niet," vindt Willeke, U bent
veel ouder dan wij." "Dan zeggen wij toch gewoon "oom Matje," lost Bas
de zaak eenvoudig op. Matje glundert en geniet van het vrolijke troepje.
Als de band geplakt is, moet deze eerst goed drogen, voordat hij
helemaal opgepompt wordt. "Komen jullie nu maar binnen, jullie zullen
vast wel trek hebben," vindt Matje. Dat heeft hij niet tegen
dovemansoren gezegd, want trek hebben de kinderen altijd!
Tot grote verrassing krijgen de kinderen geen koekjes, maar een snee
brood met lekker dik boter erop en een flinke plak kaas. Ook krijgen ze
allemaal een glas melk, die zo vol is, dat de room er bovenop drijft.
Hmmmm, dat smaakt. "Dat is veel lekkerder dan het brood dat wij thuis
eten," zegt Bert. "En die melk is veel lekkerder dan de melk uit die
pakken," vindt Hans.
"Ja," zegt Matje, " dat is niet zo raar. Ik bak dat brood zelf en ook
die boter en de kaas heb ik zelf gemaakt. De melk is van mijn eigen
koeien." "Bent U dan boer," vraagt Eddy. "Dat was ik wel altijd, maar
nu heb ik nog maar twee koeien en een weide die net groot genoeg is
voor hen," antwoordt Matje. "Voor mij alleen geven twee koeien zoveel
melk, dat ik ook boter en kaas kan maken."
De kinderen vinden het machtig interessant. Nadat ze Matje flink van
zijn brood, boter en kaas afgeholpen hebben, mogen zij de twee koeien
zien. In een andere wei loopt een heel groot paard. Zo gauw het paard
Matje ziet, komt het aandraven en bedelt om aandacht. Matje aait het
dier en geeft het een suikerklontje. "Wat een groot paard is dat," zegt
Fatima, "bent U daar niet bang voor!" "Wel nee," antwoordt Matje, " het
is een heel lief dier en...het kan heel hard werken. Dat paard moet de
ploeg trekken, anders heb ik geen goede weiden voor de koeien." "Heeft
U dan geen tractor," vraagt Boris. "Nee, dat is nergens voor nodig,"
vindt Matje, " zo'n tractor stinkt alleen maar en maakt een heleboel
herrie. Daar houd ik nu eenmaal niet van." "Koeien houden daar zeker
ook niet van," meent Ron, "daarom is die melk zo lekker." "Wil je soms
nog een glas," vraagt Matje. Dat lusten ze allemaal nog wel. Ze helpen
even om de glazen af te wassen. Intussen hebben Bas en Boris de band
goed opgepompt en kunnen ze weer vertrekken.
Pas als ze een heel stuk gefietst hebben en weer veel gemakkelijker op
een grijs weggetje rijden, zegt Ron: "Die man heette Matje. Mijn moeder
zei vroeger altijd: als je niet lief bent, komt Matje jou halen. Ze zei
dat hij een heel rare man was en dat iedereen bang voor hem was. Zou ze
deze Matje bedoeld hebben." "Dat kan niet," zegt Bas, " dit was een
reuze aardige man en ik ben van plan om beslist vaker bij hem langs te
gaan. Het is best leuk daar bij zijn koeien en zijn paard." Ron neemt
zich voor toch eens aan zijn moeder te vragen, welke Matje zij
bedoelde.
Als Ron 's avonds over het avontuur vertelt, ziet hij dat zijn moeder
schrikt. Hij vraagt wat er aan de hand is. Zij zegt dat heel veel
mensen bang zijn voor Matje. Ron begrijpt er niks van. Hij vindt het
een aardige man. "Waarom vinden de mensen het raar als iemand niet van
lawaai houdt, maar wel van dieren," vraagt hij, " dat is toch heel
goed?" Moeder weet niet direct een antwoord en Ron blijft bij zijn
voornemen om nooit meer bang te zijn voor "boeman Matje". Dat is
nergens voor nodig!