Vijfde zondag van Pasen

De speurtocht!

Bas en Boris vinden dat ze maar eens een keertje een speurtocht moeten houden; het bos is groot genoeg en het lijkt hun heel leuk om dat eens te doen. Ook de andere kinderen van het 14 Oktoberplein hebben er wel zin. "Wij zullen hem wel uitzetten," biedt Bas aan. "Jullie moeten gewoon een uurtje in de hut wachten, wanneer wij weggegaan zijn," zegt Boris. De avond van tevoren treffen Bas en Boris voorbereidingen; ze plunderen de naaimand van hun moeder, daar zit een grote kluwen rode wol in. Met die rode wol willen ze de weg aangeven. "We moeten ook wat opdrachten maken," zegt Bas. "Wat kunnen we ze laten doen," vraagt Boris. "Slootje springen," zegt Bas. Dat lijkt Boris ook wel een goede opdracht. "Dan we moeten we wel een heel eind lopen, want dan moeten we naar de beek," zegt Boris. "Dat geeft toch niks, we hebben de hele middag de tijd," antwoordt Bas. "We kunnen ze ook in een boom laten klimmen en dan bovenin een briefje hangen dat ze weer naar beneden moeten gaan," zegt Bas. "Dat lijkt me ook wel leuk," zegt Boris. "We kunnen ze ook een eindje op handen en voeten laten lopen," bedenkt Boris. "Dat doen ze vast niet," zegt Bas. "Dan moeten wij in de buurt zitten en wie het niet doet, krijgt een briefje met "ezel" erop, op zijn rug," zegt Boris. "Dat lijkt me leuk," vindt Bas, "dan lopen ze lekker voor gek!" "We laten ze ook verschillende soorten gras zoeken," zegt Bas. "En boombladeren," denkt Boris verder na.
Na een half uurtje heeft de tweeling genoeg opdrachten verzonnen. Alles wordt op losse briefjes geschreven; die hoeven ze nu alleen maar op te hangen. Bas en Boris stoppen alle benodigdheden voor de speurtocht in een grote tas. Ze nemen ook een schaar mee en een doosje punaises. Zo moet het lukken!!!
De volgende dag is het woensdag; heerlijk de hele middag de tijd om te gaan speuren. De kinderen gaan samen naar de hut. Bas en Boris gaan niet mee naar binnen. Bas heeft zijn wekker meegenomen, die zo is afgesteld, dat hij over een half uur af zal lopen. Hij geeft de wekker aan Monique; die is van alle kinderen het best te vertrouwen. De kinderen mogen pas achter Bas en Boris aangaan, als de wekker afgelopen is. Wanneer ook Monique, als laatste, in de hut verdwenen is, gaan Bas en Boris op pad. Om de honderd meter binden ze een rood draadje aan een boomtak. "Zouden ze dit kunnen vinden," vraag Bas. "Natuurlijk, dat zie je toch gelijk," zegt Boris.
Ineens zien ze een fraaie klimboom. Bas klautert naar boven en zo hoog mogelijk bevestigt hij de eerste opdracht. "Joh, schiet op," zegt Boris, "straks zien ze ons nog." Bas klimt vlug uit de boom en de broertjes maken dat ze wegkomen. Wanneer ze in de buurt van de beek zijn gekomen, vinden ze dat ze het wel wat kalmer aan kunnen doen. "Die anderen schieten allang niet zo snel meer op," zegt Boris; "ze moeten iedere keer eerst de opdrachten doen, voordat ze verder gaan."
Bij de beek zoeken Bas en Boris een stevige stok; daarmee springen ze over de beek. Het gaat heel gemakkelijk, vinden zij. Of de anderen daar ook zo over zullen denken, vragen ze zich maar niet af. Boris gooit de stok terug naar de andere oever en langs die oever van de beek lopen ze verder. "We kunnen ze best hier weer terug laten springen," zegt Boris. "Dat is leuk," vindt Bas, "dan hebben ze nog een keer kans op natte voeten."
Intussen zijn de andere kinderen bij de klimboom gekomen. Eddy klautert naar boven en ontdekt het briefje. "Wat staat daar op," vraagt Monique. "Dat mag ik niet zeggen," roept Eddy naar beneden, "je moet zelf maar komen kijken." Iedereen speelt het spelletje mee en met veel moeite klimt als laatste ook Monique in de boom. Ze vindt het maar niks, maar ze wil zich niet laten kennen. "Bah, wat flauw," zegt ze, wanneer ze het briefje leest, "dat is echt iets voor Bas en Boris."
Bij de beek wordt het nog moeilijker. "Moeten we daar overheen springen," zegt Hanneke, "dat durf ik niet." "Daar is niks aan," zegt Bert, "dat doe je zo."
Bert heeft de stok ontdekt die Bas en Boris gebruikt hebben om over de beek te springen. Bert neemt een aanloop en staat aan de overkant. "Zie je wel," zegt Bert, "er is niets aan." Ook Eddy en Ron springen naar de overkant. Hans blijft wachten tot ook de meisjes aan de overkant zijn en springt dan pas. Iedereen is droog want het viel erg mee.
"Als het niet erger wordt dan dit, hebben Bas en Boris behoorlijk hun gemak gehouden," zegt Fatima. Helaas hebben ze te vroeg gejuicht, want op de plek waar ze terug moeten springen over de beek, is het water veel breder. Bert en Eddy hebben er geen moeite mee en staan al snel weer aan de andere kant van het water. Hanneke zegt: "nu ga ik, anders durf ik niet meer." Ze neemt een aanloop, maar heeft niet genoeg vaart en belandt in het water. Ze staat tot haar knieën in het water. "Bah, dat is koud," moppert Hanneke. "Ik ga terug naar die andere plaats," zegt Monique, "dan loop ik gewoon langs die oever wel naar jullie toe." Fatima, Willeke en Helga gaan met haar mee. Suzan wil het hier proberen. Ze haalt het op het nippertje en het is maar goed dat Bert en Eddy goed opletten en haar grijpen als ze op de oever landt; anders was ze achterover het water ingekukeld. Ron springt als laatste deze keer en hij heeft pech. Ron heeft de stok veel te stevig neergezet en die blijft steken. Ineens hangt Ron midden boven de beek. "O jee, ik houd het niet meer," roept hij. Tegelijkertijd laat hij de stok los en plonst in de beek.
Drijfnat waadt Ron naar de kant. Intussen zijn Fatima en de andere meisje er ook. Zij zijn heerlijk droog gebleven en vinden het heel slim dat ze er hier niet overheen gegaan zijn. "Zo kan jij niet blijven lopen," zegt Monique tegen Ron, "dan wordt je heel erg ziek." "Ik heb het veel te warm," zegt Hans. Hans trekt zijn jas uit en ook zijn warme trui. "Hier," zegt Hans, "doe die trui aan." Ron trekt zijn natte jas, truitje en hemd uit en doet de trui van Hans aan. "Je mag mijn trui ook hebben," zegt Bert en trekt deze uit. "Zo heb ik het warm genoeg," zegt Ron, "dit is echt lekker!"
De kinderen volgen weer het spoor van rode draadjes en komen uiteindelijk bij de laatste opdracht. "Wat," zegt Bert, die het briefje leest, "we moeten op handen en voeten gaan lopen." "Ze kunnen me wat," zegt Monique, "dat doe ik echt niet." De meisjes besluiten deze opdracht niet uit te voeren; ze denken dat niemand dat in de gaten heeft. Bas en Boris zitten goed verstopt in een bosje en zien, tot hun grote vreugde, dat de meisjes gewoon lopen. "Kijk eens," gniffelt Bas, "volgens mij is Ron in het water gevallen." Wanneer de kinderen bij het bosje komen waar Bas en Boris verstopt zitten, springt de tweeling met veel herrie tevoorschijn. "O, ik schrik me naar," zegt Hanneke, "als jullie nog eens wat weten!" "Jullie zijn ezels," zegt Boris en hij zwaait dreigend met de briefjes, waarop de naam van dit leuke beest vermeld staat. "Ia, ia," roept Bas, "we hebben een kudde ezels."
De meisjes komen er niet onderuit; ze krijgen ieder een briefje op hun rug gespeld. "Je denkt toch niet, dat ik daarmee naar huis ga," zegt Monique. "O ja, dat doe je wel," zegt Bas, "want wij brengen jullie netjes naar huis." "Dat hoort zo; heren moeten altijd de dames keurig naar huis brengen," helpt Boris zijn broertje. Hanneke wil nu wel naar huis, want die natte voeten zijn toch wel erg koud. Ook Ron heeft behoefte aan een droge broek. "We hebben goed de weg gewezen hè," vist Bas naar een complimentje. "Jullie hebben ons mooi beetgehad, we hebben jullie weer eens veel te veel vertrouwd," zegt Bert. "Maar we hebben wel gelachen," zegt Fatima, "de volgende keer zet ik met Monique wel een speurtocht uit." "Hoi," zegt Hanneke, "dan gaan we tenminste geen slootje springen." "Wacht dat maar af," zegt Fatima, "mijn wraak zal zoet zijn!"