Paars: dit is een van de liturgische kleuren. Deze kleur wordt gebruikt in de Vastentijd, de Advent en bij Boetevieringen. Ook bij uitvaarten wordt deze kleur veelal gebruikt.

Paashaas: dit dier heeft met geloven niets te maken, maar het is wel een leuke uitvinding.

Paaskaars: dit is een grote, dikke kaars, die in de Paaswake gewijd wordt, aangestoken wordt met het nieuwe vuur. Deze kaars is een symbool van nieuw leven, een nieuw begin. Aan deze kaars wordt al hier nieuwe vuur ontstoken.

Paasmaandag: omdat Pasen een heel groot feest is, eigenlijk veel groter als Kerstmis, vieren we dit feest altijd twee dagen.

Paaswake: dit is de viering op Paaszaterdag, ‘s avonds, waarin herdacht wordt dat Jezus opstond uit het graf, hierin wordt het nieuwe licht ontstoken, wordt het water gewijd en werden vaak mensen gedoopt.

Paasweek: de hele week na Pasen is het in de kerk feest, daar merk je mestal niet veel van, maar in kloosters waar koorgebed gebeden wordt, is dit wel heel duidelijk te merken!!

Paaszaterdag: de zaterdag voor Pasen werd vroeger wel stille zaterdag genoemd. Dan was er overdag in de kerk niets te doen, men herdacht zo dat Jezus in Zijn graf rustte. Vroeger was paaszaterdag veel interessanter, want om twaalf uur kwamen de klokken terug uit Rome, die hadden niet meer mogen luiden vanaf het Gloria op Witter Donderdag en.............dan mocht het vastentrommmeltje geplunderd worden. Vandaar dat r weinig kinderen naar de Paaswake gingen, die waren meestal behoorlijk ziek!!!!!

Palestina: nu is Palestina het land van de Palestijnen, maar vroeger heette heel Israël zo ook wel. Soms zijn er meer namen voor een land, net zoals je Nederland ook wel Holland noemt!

Palla: dit is een vierkant kartonnetje, waar mooie stof overheen zit, meestal in de liturgische kleuren. Dit werd op de kelk gelegd om er voor te zorgen dat er geen stof in kwam.

Palmbomen: dit is een soort boom met grote bladeren. Aan de palmen in Israël groeien dadels en geen kokosnoten, daarvoor moet het namelijk nog warmer zijn.

Palmtakken: takken van de palm zijn groot en stevig en werden ook wel gebruikt als dakbedekking.

Palmzondag: dit is de zondag voor Pasen, waarop we er aan denken dat Jezus Jeruzalem binnen reed op een ezel en dat de mensen hem toen toejuichden, want zij dachten dat hij hun nieuwe koning zou worden.

Parabel: moeilijk woord, dit betekent  "gelijkenis" het is een verhaal met een boodschap. Jezus leerde veel met behulp van gelijkenissen. Het verhaal van de  "verloren zoon" is zo’n parabel.

Parochie: groep gelovige mensen die bij een kerk horen. Samen proberen zij het geloof levend te houden, want dat is voor een pastoor alleen, geen doen. Daarom is het fijn als mensen die bij een parochie horen ook daarvoor hun tijd willen geven. Dat kan natuurlijk op een heleboel manieren en of je nu iets heel opvallends doet, of iets wat eigenlijk niemand in de gaten heeft, het is beslist evenveel waard, want het moet allemaal gebeuren!

Parochieassistent: dit is iemand die een cursus gevolgd heeft om in een parochie te helpen en daardoor een boel dingen weet, die je zonder de cursus niet weet. Ook bij hen kun je terecht voor raad en advies.

Parochievergadering: dit is een vergadering van gewone mensen uit de parochie die advies geven aan het parochiebestuur en aan de pastoor.

Pascha: zo heet het Joodse Paasfeest. Dan herdenken de Joden de uittocht uit Egypte.

Pasen: dit is het grootste feest in onze kerk. Bij dit feest herdenken wij dat Jezus verrezen is.

Passiezondag: deze zondag wordt twee weken voor Pasen gevierd. Het is de eerste dag van de Passietijd, die duurt tot Pasen.

Pastoraal: betekent eigenlijk " herderlijk". Pastor is het latijnse woord voor herder en daar komt ook de naam pastoor vandaan! Het houdt in : de zorg voor het geestelijk wel en wee van mensen.

Pastoraal werker : dit is iemand die dezelfde studie heeft gedaan als een priester, maar niet gewijd is. Vandaar dat een pastoraal werker gewoon getrouwd kan zijn of een vrouw kan zijn. Een pastoraal werker kan die geen consecratie verrichten, maar wel voorgaan in een gebedsviering en......dopen. Verder doet een pastoraal werker vaak het zelfde voor mensen als een priester, is bereid om naar iemand te luisteren en advies te geven. Kan godsdienstles geven en leiding geven aan een parochie.

Pater: dit is een priester die lid is van een orde of congregatie. Pater is ook eigenlijk een latijns woord en....betekent ‘ vader".

Patronaat: vorm van bescherming en zorg in kerkelijk verband. Vroeger had je hiervoor soms een huis in de parochie waar ook een soort jeugdwerk was. Dit was dan het patronaatsgebouw. Omdat de kosten van dit huis bestreden werden door het ophalen van kranten, werd dit het :" Liefdewerk Oud Papier", genoemd.

Patroonheilige: dit is meestal de heilige waarna je bent genoemd bij het doopsel en die jou dus beschermt. Zo hebben ook veel beroepen een patroonheilige.

Paulus: hij is een van de apostelen, maar hij is er later bij gekomen in plaats van Judas. Hij heette eerst Saulus en was een felle vervolger van de eerst christenen in Jeruzalem, na zijn bekering noemde hij zich Paulus, om aan te geven dat hij nu een ander mens geworden was.

Paus: hij is de opvolger van Petrus en het hoogste gezag in onze kerk. Hij wordt gekozen door alle kardinalen. Hij wordt ook wel de plaatsbekleder van Christus op aarde genoemd. In gewone woorden zou je kunnen zeggen: God, Jezus Christus is de baas en de paus is de bedrijfsleider!

Pausmobiel: zo wordt de auto met het glazen kastje achterop genoemd, waarin de Paus soms staat als hij in een land op bezoek is. Iedereen kan hem dan wel zien, maar de paus is wel veilig, omdat het kastje van gepantserd glas gemaakt is. Helaas is dit nodig!

Pax Christi : betekent letterlijk de vrede van Christus. Het is ook de naam van de meest bekende vredesorganisatie in Nederland.

Pelgrim: dit is iemand die een pelgrimstocht maakt. Op bedevaart gaat dus. Het is een bedevaartganger.

Pelgrimeren: dit is op bedevaart gaan. Dit kan met een trein, een auto, een bus, de fiets, maar.....ook lopend.

Pelgrimsmantel: een korte mantel die gedragen werd door de pelgrims die naar Santiago de Compostella gingen. Hierbij hoorde een staf en een hoed met een brede rand. Op de hoed werd een schelp genaaid, zodat de pelgrims duidelijk te herkennen waren en...onderweg hulp konden verwachten. Ze mochten niets mee nemen als een bedelnap en moesten zich bedelend in leven houden. Een bedevaart was vroeger echt geen luxe, goed verzorgde reis. Bovendien liep men ook nog het risico dat je door rovers overvallen werd. Daarom waren er kloosterlingen die zich het lot van deze pelgrims aantrokken en voor hen onderkomens bouwden. Soms een soort hospitaal, waar ze weer wat op konden knappen voordat ze verder gingen. In Rocamadour was zo’n pleisterplaats en ook op de Gavarnie, waar hospitaalridder de pelgrims verzorgden voordat ze begonnen aan de zware toch over de Pyreneeën.

Pelgrimstocht: dit was een bedevaart, vaak lopend. Soms wilde men God of Maria of een andere heilige zo om een gunst vragen of..........men moest deze toch ondernemen als een boetedoening.

Pellerine: dit is een korte vorm van een pelgrimsmantel, die vaak over een habijt 9 kloosterkleed) gedragen wordt. Orden die er op uitgezonden worden of er op uit trekken dragen vaak een pellerine.

Penitentie: dit is een boete die je opgelegd krijgt bij de biecht, meestal moest je dan een paar weesgegroetjes bidden, of soms een ander gebedje. Dat lag er maar net aan wat je uitgespookt had. Voor " lachen in de kerk" gold vroeger het vaste tarief van drie weesgegroetjes.

Perkament: hierop zijn veel oude boeken geschreven. Het is een dierenhuid die bewerkt is totdat die zo dun en glad is dat men er op kon schrijven en tekenen. Heel veel werk en....heel duur. Dit werd vaak in de abdijen gedaan, waar ook de boeken met de hand overgeschreven werden.

Pelgrimsstaf: de stok die een bedevaartganger bij zich had als steun bij het lopen, maar ook als bescherming tegen wilde dieren.

Peter: zo heet de peetoom officieel.

Petrus: een van de apostelen en de eerste paus.  Hij heette eigenlijk Simon maar hij kreeg van Jezus de naam Petrus (en dat betekent rots).

Petrusvis: een soort baars die zwemt in het Meer van Galilea.

Picsus: klein rond, meestal gouden doosje. Soms is het ook wel van een ander metaal gemaakt, maar dan is de binennkaant meestal wel verguld. Hierin werd een hostie gedaan, die aan mensen gebracht werd die ziek waren en niet naar de kerk konden komen. Ook nu nog wordt in zulke doosjes de hostie meegenomen voor iemand thuis. Vroeger mocht dit alleen maar door een priester gebeuren, nu neemt vaak een familielid de hostie mee. Die brengen dan een doosje mee, zetten dit op het altaar en nemen het na afloop weer mee, of ze houden het op als ze te communie gaan.

Pij: zo wordt een habijt ook wel genoemd. Meestal noemen we alleen een bruin of zwart habijt zo.

Pilaar: dit is een ronde zuil die vaak het dak in een oude kerk ondersteunt.

Pilaar-heilige: je hebt natuurlijk ook op andere plaatsen pilaren. Soms stonden er wel eens pilaren in een landschap, bij ruïnes, er zijn heiligen geweest, die zich zo wilden beperken dat zij uit vrije wil boven op zo’n pilaar gingen zitten en daar bleven. Dit zijn dus pilaarheiligen. Er zijn er maar een paar!!!!!!!

Pinksteren: dit is het feest waarop we herdenken dat de Heilige Geest over de apostelen neerdaalde. Feitelijk herdenken we dat toen onze Kerk gesticht is.

Plechtigheid: dit is een oudere naam voor viering. Plechtig betekende meestal lang, met veel wierook en veel zingen. Hier komt ook het langzaam lopen - schrijden - in een kerk vandaan. Misdienaar leerden dat het niet zo erg was als je een fout maakte, als je het maar plechtig deed, dan viel het toch niet op. Je zult ook een bisschop in een viering nooit lekker vlot zien lopen: hij schrijdt. Het is een vorm om uitdrukking te geven aan de eerbied voor God.

Pontius Pilatus : hij was landvoogd van Israël in de tijd van Jezus. Hij heeft het doodvonnis over Jezus uitgesproken. Hij was een Romein en stond in dienst van de Romeinse keizer.

Preekstoel: dit was meestal geen stoel waar je op kon zitten. Het was een verhoging, meestal met een trapje dat naar een rond platje voerde, waar een balustrade omheen zat. Hier boven was vaak een afdakje. Hierop stond de priester als hij preekte, want dan was hij in de kerk goed te zien en goed te horen. Ze hadden namenlijk vroeger geen geluidsinstallaties en dit werkte ook prima. Hier komt de ton vandaan, waarin bij Carnaval soms een buut gehouden wordt. Dit ding steekt de draak met een preekstoel. De preek was meestal van hout. Dit was mooi versierd met houtsnijwerk.

Prefatie: dit is het eerst deel van het tafelgebed, voor het Sanctus (= heilig).

Priester: dit is een man die er voor gekozen heeft om niet te trouwen, maar zich in te zetten voor het geloof en....voor de mensen. Hij heeft een lange studie achter de rug en heeft een heleboel wijdingen ontvangen. De bisschop heeft hem tot priester gewijd, dit is een sacrament, en hem een taak gegeven binnen zijn bisdom.

Priesterkoor: dit is het voorste deel van de kerk waar het altaar staat. Het heet zo, omdat vroeger in oude kerken hier ook vaak het koorgebed gebeden werd door de priesters die bij die kerk hoorden.

Priesterschap: dit is een van de zeven sacramenten.

Processie: dit was ( is ) een vorm van bidden, waarbij men in een optocht soms rond de kerk liep, of door een dorp of langs de velden. Vaak liepen er bruidjes ( meisjes in witte kleding, vaak de eerste communicantjes van dat jaar ) mee, soms kinderen verkleed als engeltjes. Mijnheer Pastoor liep in vol ornaat mee en misdienaars droegen het processiekruis , flambouwen en vaak het wijwatervat en de kwast. "De Vaart" in Boxmeer is zo’n processie en ook in Handel wordt in de maand Mei vaak een lichtprocessie gehouden, dan nemen alle mensen een kaarsje mee en lopen door het park achter de kerk. In bedevaartplaatsen komen processies nog vaak voor, ook de sacramentsprocessie, waarin de hostie meegedragen wordt door een priester in een monstrans. In een processie kan van alles meegedragen worden : vlaggen, vaandels, lichtbakken, borden met teksten, draagbaren met beelden erop. Het ligt er maar net aan wat voor een processie het is. In de Goede week in Spanje kun je hele kleurige processies zien, dan worden er levensgrote beelden meegenomen die het lijden van Jezus uitbeelden.

Profeet: dit is iemand die iets ziet en het aan de mensen vertelt. Hij is vooral in het Oude Testament vaak de boodschapper van God. Op profeten was men niet zo erg dol, want vaak vertelden zij de mensen wat ze fout deden.

Protestanten: deze christenen geloven net als wij in Jezus, ze geloven ook in het Nieuw Testament, maar ze er kennen de paus niet. Er zijn veel verschillende protestanten, sommige bidden, zingen en luisteren alleen naar preken van de dominee in de kerk. Anderen hebben een liturgie die veel op die van ons lijkt.

Psalm: een lied in het Oude Testament, deze psalmen staan in een apart boek en worden nog steeds veel gebeden en gezongen. De teksten zijn soms erg moeilijk en je hebt er veel uitleg bij nodig. Wanneer je ze een beetje begrijpt zijn ze vaak schitterend.

Put: Jozef was er door zijn broers in gegooid omdat zij jaloers op hem waren. Jezus ontmoette de Samaritaanse vrouw bij de put van Jacob. Deze put had de aartsvader Jacob dus geslagen. Putten zijn in een droog land heel belangrijk, zij maken het mogelijk dat er leven is.