Naamfeest: in zuidelijker landen en in kloosters is het soms het gebruik om niet je verjaardag te vieren, maar jouw naamfeest. Dit is de feestdag van de heilige naar wie je heet. Meestal is de feestdag van een heilige niet zijn of haar geboortedag, maar zijn/haar sterfdag, omdat dit de dag is dat hij of zij naar de hemel ging!

Naaste: volgens Jezus is iedere mens jouw naaste, ook je vijand.

Naastenliefde: een deugd die je als christen moet beoefenen en wel tegenover iedereen.

Nachtkruisje: kreeg ( krijg) je van jouw ouders voor het slapen gaan, om Gods zegen over de nacht te vragen. Zo sliep je best lekker en voelde je je veilig.

Naïn: plaatsje in Israël. Hier heeft Jezus een jongeman uit de dood opgewekt.

Nakomelingschap: jouw kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen en alles wat daarna komt.

Navolgen: omdat je iemands ideeën heel erg goed vindt, wil je net zo leven als die persoon endan volg je iemand na. Als het iemand is die al lang dood is, probeer je te denken: " wat zou hij of zij in deze omstandigheden gedaan hebben?" Dat doe je dan!

Nazareth: hier woonden Maria en Jozef en heeft ook Jezus gewoond tot hij dertig jaar was. Toen begon hij aan zijn " openbare leven" en ging rondtrekken.

Neomist: een priester dit net gewijd is door de bisschop en zijn eerste H. Mis doet.

Nicolaas: de bisschop van Myra en nu is hij onze Sinterklaas.

Nieuwe Testament: d it deel van de bijbel gaat over het leven van Jezus en wat daarna gebeurde.

Nijl: grote rivier in Afrika, hij stroomt naar het noorden, dwars door Egypte en mondt uit in de Middellandse zee.

Noach: een van de mensen in het Oude Testament. Hij was een rechtvaardige man en leefde volgens de wetten van God. Toen God de mensen op aarde wilde straffen voor hun slechte gedrag en van plan was een zondvloed te sturen om hen te doden, waarschuwde Hij Noach en gaf hem de opdracht om een ark te bouwen. Daarin moest hij dieren brengen, van iedere soort op aarde een mannetje en een vrouwtje. In de ark overleefde Noach met zijn gezin en alle dieren de zondvloed.

Non: zo wordt een kloosterzuster ook wel genoemd, eigenlijk zijn alleen zusters in een slotklooster nonnen.

Nooddoop: als een pasgeboren baby heel ziek en zwak was, werd dit kindje meestal direct gedoopt door iemand die bij de geboorte aanwezig was. Dit was dan geen priester. Men was heel bang dat het kindje zonder gedoopt te zijn niet in de hemel zou komen, als het stierf.

Noodhelpers: heiligen die helpen in grote nood. Deze nood is meestal een gevaarlijk natuurverschijnsel, onweer, bliksem enz.

Norbertijnen: de volgelingen van Norbertus. Zij wonen in een abdij; de baas van de Norbertijnen is een abt. Ze worden ook wel de Witheren genoemd, omdat zij witte habijten dragen. Een bekende abdij van hen, hier in de buurt, is die van Heeschwijk.

Norbertus: de stichter van de Norbertijnen. Hij is geboren in het Duitse Xanten in 1080. Zijn leven verliep zeer succesvol tot hij op zijn dertigste kwam te vallen van zijn paard. Toen ging wat meer nadenken over de betrekkelijkheid van het leven. Hij werd priester gewijd en werd een beroemd predikant, die half Europa doortrok.

Novene: een periode van negen dagen waarin je bidt voor een bepaalde gunst.

Novice: als je in een kloosterorde wilt gaan, moet je eerst een heleboel leren, voordat je je geloften aflegt. Eerst ben je kandidaat, dan snuffel je nog een beetje rond en kijk je goed of je dit leven wel echt wilt gaan leiden. Dan ga je meer meedoen en ben je postulant. Als je het dan min of meer zeker weet begin je aan de echte opleiding, dan wordt je novice. Van de Kerk moet dat noviciaat minstens een jaar duren. Dat jaar moet je in een noviciaatshuis verblijven, waar een novicemeester ( of meesteres) voor jou verantwoordelijk is. Hierbij krijg je een heleboel les en wordt er gekeken of je wel in die orde of congregatie past. In deze hele periode kun je als je het niet meer ziet zitten altijd weggaan. Wanneer er kloosterkleding gedragen wordt, zijn postulanten en novicen daaraan meestal te herkennen, bij de zusters dragen ze dan vaak een witte sluier.

Noviciaat: opleidingstijd voor het kloosterleven.