De profeet Baruch
Baruch woonde in Babel. Ongeveer vijf jaar na de val van Jeruzalem mocht hij terugreizen met de tempelschatten en allerlei donaties van de andere ballingen, om de achtergebleven bevolking in Jeruzalem te ondersteunen. Hij kreeg de volgende brief mee.  "Hierbij sturen wij u geld; breng daarvoor brandoffers, zondeoffers, reukoffers en meeloffers op het altaar van de Heer onze God. Bid voor koning Nebukadnessar van Babel en voor zijn zoon Belsassar, dat zij zo lang mogen leven als de hemel boven de aarde staat. Bid tot de Heer dat Hij ons kracht en inzicht geeft. Dat wij mogen leven onder de bescherming van koning Nebukadnessar van Babel en van zijn zoon Belsassar, dat wij hen lang mogen dienen en hun gunsten mogen verwerven. Bid ook voor ons tot de Heer onze God, want wij hebben tegen Hem gezondigd en tot op de dag van vandaag heeft Hij zijn hevige toorn niet van ons afgewend."  (Baruch 1)

Baruch hoopt op een nieuwe toekomst voor het volk. "Ik weet dat dit koppige volk niet naar Mij zal luisteren. Maar in ballingschap zullen zij tot bezinning komen en zullen zij erkennen dat Ik de Heer hun God ben. Ik zal hun een ander hart geven en oren die horen. Dan zullen ze Mij in het land van hun ballingschap prijzen en mijn naam eren. Zij zullen zich van hun koppigheid en hun zonden bekeren, beseffend wat hun voorvaderen tegen de Heer hebben misdaan. Dan breng Ik hen terug naar het land dat Ik aan hun voorvaderen, aan Abraham, Isaak en Jakob, onder ede beloofd heb; zij zullen er weer heersen. Ik maak hen talrijk en nooit meer verminder Ik hun aantal. Ik sluit met hen een altijddurend verbond: Ik zal hun God zijn en zij mijn volk. Nooit meer verdrijf Ik mijn volk Israël uit het land dat Ik hun gaf. " (Baruch 2)

De profeet Hosea

Hij trad op in het Noordrijk ten tijde van Jerobeam II (783-743 voor Christus. Als profeet heeft Hosea ernstige kritiek op de ontrou van zijn tijdgenoten. Het begrip ontrouw heeft voor hem een speciale betekenis omdat zijn eigen vrouw ontrouw was aan hem.  Die ervaring vind je ook terug in zijn toespraken.

De Heer sprak opnieuw tot mij: 'Nu moet u een vrouw liefhebben die zich door een ander laat liefhebben en overspel pleegt. U moet hetzelfde doen als de Heer, die de zonen van Israël liefheeft, hoewel die zich tot andere goden keren en verzot zijn op rozijnenkoeken.' Toen kocht ik die vrouw voor vijftien zilverstukken en anderhalve ezelslast gerst, en ik zei tegen haar: 'Je zult een lange periode rustig bij mij blijven zonder ontucht te plegen, of met een andere man mee te gaan. Ik zal jou op dezelfde manier behandelen.' Want de zonen van Israël zullen lange tijd° wachten, zonder koning en vorst, zonder offer en wijsteen, zonder efod en huisgoden. Maar daarna zullen de zonen van Israël zich bekeren, zullen zij de Heer, hun God, en David, hun koning, weer zoeken en bevend naar de Heer en zijn goedheid komen, op het einde van de dagen.  (Hosea 3)

Hosea klaagt de ontrouw aan van het volk. Zij hebben koningen aangesteld, maar buiten Mij om; zij hebben leiders gekozen, maar buiten mijn weten om. Van hun zilver en goud maakten zij afgodsbeelden, goed om stukgeslagen te worden. Verwijder toch uw stierkalf, Samaria! Mijn toorn ontbrandt tegen hen. Hoelang zal het nog duren? Zijn ze dan niet tot onschuld in staat? Want die afgod komt uit Israël, daar door een kunstenaar gemaakt, maar het is geen god. Het zal versplinterd worden, dat stierkalf van Samaria! Want zij zaaien wind, maar storm zullen zij oogsten: de halmen waar geen groei in zit, geven geen meel, en al geven zij het wel, vreemden vraten het op.  (Hosea 8)
De profeet Joël

Men vermoedt dat Joël een Judeeër is, omdat hij voortdurend spreekt over Juda en Jeruzalem. Voor de rest is er eigenlijk niets over hem bekend. Waarschijnlijk trad hij op in de vierde eeuw voor Christus, en elk geval na de ballingschap.

Daarna zal het gebeuren: Ik zal mijn geest uitgieten over alle mensen, profeteren zullen uw zonen en uw dochters, uw ouderen zullen dromen krijgen, uw jonge mannen zullen visioenen zien. Zelfs over de dienaren en de dienaressen° giet Ik mijn geest uit in die dagen. Ik zal wonderen verrichten in de hemel en op de aarde: bloed, vuur en zuilen van rook. De zon zal veranderen in duisternis, de maan in bloed, voordat de dag van de Heer komt, de grote, angstwekkende dag. Zo zal het gaan: ieder die de naam van de Heer aanroept, zal worden gered. Want op de berg Sion en in Jeruzalem zal de redding zijn, zoals de Heer gezegd heeft. En zij die door de Heer worden geroepen, zullen degenen zijn die ontkomen.  (Joël 3)
De profeet Amos

Amos is een schapenfokker en vijgenkweker, afkomstig uit Teko in het zuiden, maar hij wordt wel naar het Noordrijk gestuurd, ten tijde van Jerobeam II in de eerste helft van de achtste eeuw voor Christus.
In het meeste van zijn orakels  klaagt hij de bestaande sociale wantoestanden aan, waarbij de kleine man wordt vertrapt door de grote.

Hoor dit woord, de rouwklacht die Ik aanhef over u, huis Israël! Zij is gevallen en staat niet meer op, de jonge vrouw Israël; zij ligt verlaten op haar eigen grond en niemand tilt haar op. Want, zo spreekt de Heer God: 'de stad die met duizend uitrukt, rest er maar honderd; de stad die met honderd uitrukt, rest er maar tien voor het huis Israël.' Want zo spreekt de Heer tot het huis Israël: 'Zoek Mij, en leef, maar zoek Betel niet op, ga niet naar Gilgal en trek Berseba niet binnen, want Gilgal gaat in ballingschap en Betel wordt niets waard.' Zoek de Heer en leef, zo niet, dan vreet Hij het huis Jozef aan als een vuur: en niemand komt het blussen als het Betel verslindt. Wee hun die het recht in alsem veranderen en gerechtigheid tegen de grond slaan.  (Amos 5)

Ook Amos belooft de nodige narigheid.  "Ik ga niet langer genadig aan hen voorbij. Offerhoogten' van Isaak worden verwoest, Israëls heiligdommen worden in puin gelegd, en tegen het huis Jerobeam keer Ik mij met het zwaard."  De priester van Bethel ergert zich  gruwelijk aan die negatieve geluiden. Hij stuurt een boodschap naar Amos.
"Ziener, maak dat u wegkomt! Verdwijn naar Juda en verdien daar uw brood maar met profeteren! Hier in Betel mag u niet meer profeteren, want dit heiligdom is van de koning en dit gebouw is van het rijk."  (Amos 7)

Het loopt niet goed af  met het volk. "Dit liet de Heer God mij zien: een mand met rijpe vruchten. Hij vroeg: 'Wat ziet U, Amos?' Ik antwoordde: 'Een mand met rijpe vruchten.' Toen zei de Heer tegen mij: 'Israël, mijn volk, is rijp voor de ondergang; Ik zal niet langer genadig aan hen voorbijgaan. Op die dag zullen de liederen in de tempel gejammerd worden - godsspraak van de Heer God. De lijken zullen talloos zijn! Overal zullen ze neergesmeten worden! En alles zwijgt stil."  (Amos 8)

De profeet Jona

Het boek Jona is geschrevenrond 400 voor Christus. Het wijkt af van de andere profetenboeken: het is geen verzameling profetieën maat een verzonnen verhaal dat dus historisch niet echt gebeurd is.

Jona krijgt een speciale opdracht "Sta op, ga naar Nineve, de grote stad, en zeg haar, dat hun verdorvenheid is doorgedrongen tot Mij." Maar Jona ziet dat helemaal niet zitten. Hij stapt op de boot en gaat de andere kant op. Dat was niet zo verstandig. Er stak een hevige storm op en de bemanning gooide de lading in zee om de boot te behoeden voor breken. Door het lot werd Jona aangewezen als de schuldige, en dus werd hij ook overboord gekieperd. De bemanning vond het niet leuk te doen. Zij baden alsvolgt: "Ach Heer, laat ons niet te gronde gaan, wanneer wij deze man om het leven brengen, en reken ons dit niet aan als het vergieten van onschuldig bloed; want U, Heer, hebt immers verlangd, dit te laten gebeuren!" Via de buik van een gigantische walvis kwam hij toch weer veilig aan land. (Jona 1)

Jona kwam er niet onderuit, hij moest naar Ninive en tot zijn berbazing hadden zijn woorden effect. Van hoog tot laag bekeerden zij zich en smeekten god om genade.  Die zag hun bekering  en hij bracht het onheil dat hij voorzegt had niet ten uitvoer.  Dat maakte Jona weer erg nijdig. "Ik wist wel dat u een genadige en barmhartige god bent, toegevend en rijk aan liefde. U hebt altijd berouw over onheil." Het hoefde van Jona allemaal niet meer en met zijn slechte humeur  ging hij buiten de stad zitten mokken. Daar kreeg hij nog een lesje mee. Eerst kreeg hij een leuke boom als beschutting tegen de zon, maar de volgende dag was de boom verdord, en brandde d zon op hem. Jona werd alleen nog maar nijdiger. 'U bent begaan met de ricinusboom, waarvoor u niets hebt gedaan en die u niet hebt opgekweekt, die boom die tussen de ene nacht en de andere is opgeschoten en vergaan. En zou Ik dan niet begaan zijn met Nineve, de grote stad, waar zoveel mensen wonen, meer dan twaalf tienduizendtallen mensen, die het verschil tussen hun rechterhand en hun linkerhand niet weten, en ook nog zoveel dieren?' ( Jona 4)
De profeet Micha

De profeet Micha was een jongere tijdgenoot van Jesaja. Hij trad op in Juda tussen 750-700 voor Christus. Hij kwam van het platteland en dat vind je terug in zijn taalgebruik: direct en ruw, recht op de man af

Na de nodige onheilsprofetieën profeteert hij ook over verlossing en betere tijden. Zo zegt hij dat er uit Betlehem  een nieuwe heerser zal komen.  Een tekst die veelal rond kerstmis voorgelezen wordt. "U, Betlehem in Efrata, al bent u klein onder Juda's stammen, toch zal er, zeg Ik, iemand uit u voortkomen die over Israël gaat heersen. In het verre verleden ligt zijn oorsprong, in lang vervlogen dagen. Daarom zal Hij hen niet langer overlaten aan hun lot dan tot de tijd dat zij die baren zal, haar kind gebaard heeft. Dan komt de rest van zijn broeders weer samen met de zonen van Israël. Dan neemt Hij de macht in handen en hoedt Hij hen door de kracht van de Heer, de verheven naam van de Heer, zijn God. Zij zullen in veiligheid wonen, omdat Hij zijn macht zal laten reiken tot aan de uiteinden van de aarde: dat zal vrede zijn. " (Micha 5)
De profeet Haggai

;De profeet Haggai treed op in het jaar 520 voor Christus, bijna twintig jaar nadat de joodse balling zijn teruggekeerd naar hun land. De tempel lag toen nog in puin. De wederopbouw stagneerde omdat moedeloosheid en apathie zich van het volk meester gemaakt had. Haggai heeft de taak om ze weer wat leven in te blazen.

"Zo spreekt de Heer van de machten: Dit volk denkt, dat de tijd nog niet is gekomen, de tijd om het huis van de Heer te herbouwen.' Maar het woord van de Heer, door de profeet Haggai gesproken, luidt als volgt: Is het voor u dan wel de tijd om zelf in uw goed betimmerde huizen te wonen, terwijl dit huis nog een ruïne is? Daarom - zo spreekt de Heer van de machten - moet u nadenken over de weg waarop u zich bevindt. U hebt veel gezaaid, maar u brengt weinig binnen; u eet, maar u wordt niet verzadigd; u drinkt, maar u wordt er niet vrolijk van; u kleedt zich, maar u wordt er niet warm van; de loonarbeider krijgt zijn loon, maar in een buidel met een gat!' Zo spreekt de Heer van de machten: 'U moet nadenken over de weg waarop u zich bevindt. Ga het bergland in, haal hout en herbouw het huis: dan zal Ik daar genoegen in vinden en er mijn heerlijkheid tonen', zegt de Heer. 'U rekent op veel, maar het is weinig. Wat u binnenbrengt in uw huis, blaas Ik eruit. En waarom? - godsspraak van de Heer van de machten. Omdat mijn huis een ruïne is, terwijl ieder van u zich voor zijn eigen huis uitslooft. "  (Haggai 1)
De profeet Zacharia

De profeet Zacharia is een tijdgenoot van Haggai. Een tijd lang werken ze samen. Een probleem bij de wederopbouw van de tempel was het gebrek aan geld  en de onderlinge rivaliteit tussen de teruggekeerde bewoners.  Het boek Zacharia  kent twee delen, de eerste helft (1-8) is van Zacharia zelf, de tweede helft (9-14) komen van een andere auteur die waarschijnlijk ook een tijd later geleefd heeft.

Zacharia kreeg ook diverse visioenen. "Daarop liet hij mij de hogepriester Jozua zien, die voor de engel van de Heer stond. Rechts van hem stond de satan, gereed om hem aan te klagen. De Heer zei tegen de satan: 'De Heer zal u terechtwijzen, satan! De Heer, die Jeruzalem heeft uitverkoren, zal u terechtwijzen. Deze Jozua is een stuk brandhout dat aan het vuur ontrukt is!' Daarna deed de engel van de Heer aan Jozua de volgende plechtige toezegging: 'Zo spreekt de Heer van de machten: Als u mijn wegen gaat en volbrengt wat Ik u geboden heb, zult u zowel mijn huis besturen als mijn voorhoven bewaken en Ik zal u toegang geven tot de kring van degenen die hier staan." (Zacharia 3)

Zacharia spreekt ook over de komst van de Messias. "Jubel, dochter van Sion, juich, dochter van Jeruzalem! Zie, uw koning komt naar u toe, hij is rechtvaardig en zegevierend; hij is nederig, hij rijdt op een ezel, op een veulen, het jong van een ezelin. Ik vaag de strijdwagens weg uit Efraïm, de paarden uit Jeruzalem; de strijdboog wordt gebroken. Dan kondigt hij vrede aan onder de volkeren, en gaat zijn heerschappij van zee tot zee en van de Rivier tot de grenzen van de aarde." (Zacharia 9)

In bovenstaande lijst van de kleine profeten ontbreken er een paar.
Obadja over wie maar weinig bekend is. Hij schreef na de val van Jeruzalem en zijn woorden zijn vooral gericht tegen de bewoners van Edom.
Nahum. Zijn orakels gaan over de aanstaande val van de Assyrische hoofdstad Ninive. Waarschijnlijk heefthij geschreven kort vóór 612 voor Christus
Habakuk. waarschijnlijk trad hij op als profeet rond 600 voor Christus.
Sefanja is een oudere tijdgenoot van Jeremia. Zijn profetieën zijn allemaal even somber.
Maleachi is de hekkelsuiter van de profetische boeken. Waarschijnlijk heeft hij na515 voor Christus gepreekt.