Op herhaling
Het kind fronst zijn voorhoofdje en rilt wanneer hij denkt aan wat
hem te wachten staat. Ieder jaar, in deze weken, bereidt het zich voor
op een van de moeilijkste dingen in zijn leven: geboren worden. Het
went maar nooit! Iedere keer dezelfde ellende: met je hoofd naar
beneden hangen en dan moet je, je door iets heel nauws heen zien te
wurmen. Benauwd, zéér benauwd en nét wanneer je denkt dat je stikt, ben
je er! O.K.! Je weet dat het goed zal gaan, want het is al 2011 keer
goed gegaan, maar het blijft een inspannende gebeurtenis. Bovendien
waarom moet dat nu persé in zo'n koude, tochtige stal? Ja, die os doet
zijn best en dat is heerlijk, anders zou het helemaal niet te harden
zijn. Geboren worden in een gewone slaapkamer of in het ziekenhuis, is
toch een stuk comfortabeler; met lekkere voorverwarmde dekentjes en een
warm badje. Nee hoor; hij krijgt doeken, die ook koud zijn en bovendien
een beetje stinken omdat ze véél te lang in de tas van zijn moeder
hebben gezeten. Maar je moet er iets voor over hebben om mensen een
fijn feest te bezorgen. Daar is zijn geboorte nu eenmaal voor nodig,
want wanneer je het helemaal aan dat rare figuur, in dat rode pak,
overlaat, wordt het echt een rommeltje. Dat figuur denkt alleen maar
aan cadeautjes; hoe duurder, des te beter. Nee, het kind laat zien, dat
je ook met weinig gelukkig kunt zijn. Een lieve moeder is genoeg; dan
heb je melk om te drinken en geen last van een rammelende maag.
Bovendien ruimt ze ook de rommel op die jij in jouw luier deponeert.
Dat is dus goed geregeld; maar die koude stal en dat prikkende stro,
daar moeten ze eens iets anders op verzinnen. Je zou toch denken: het
is 2012, nu krijgen baby's toch een fijn matrasje met lakentjes en
dekentjes. Maar nee, deze baby zal het ook dit jaar weer met stro
moeten doen. Dan moet je ook hopen dat daar geen pikkende beestjes in
zitten! Het kind moet er niet aan denken zoals dat jeukt!
Het kind draait nog eens behaaglijk in het warme vruchtwater en
luistert naar het kloppende hart van zijn moeder. Nog even is het
heerlijk rustig; dat kloppende hart is toch de fijnste muziek en nu
maar hopen dat moeder geen olijven eet vanavond. Wanneer ze dat doet,
lijkt het of het kind zich midden in een oorlog bevindt; dan knalt en
rommelt het om hem heen en kan hij niet slapen. Voordat het kind echt
gaat slapen, draait het zich in de juiste houding. Hoofd naar beneden;
nu kan er niets fout gaan en, o ja, die lastige slang moet boven hem
hangen. Na wat gewurm en getrap zit alles goed. Het kind steekt zijn
duim in zijn mond en gaat lekker slapen en droomt van engeltjes die een
heerlijk donsbedje bij zich hebben.
Mega fusie
De fusie van kerken is voltooid; één kerk is nog over: de Sint
Pieter in Rome. De enige priester die er nog is, is pastoor, deken,
bisschop en paus tegelijkertijd. Paus Johannes de vierentwintigste
woont alleen in het Vaticaan. Hij kookt zelf zijn potje want koks,
butlers en alle andere bedienden zijn wegbezuinigd. Het is een eenzaam
bestaan, want zelfs wanneer hij een mis doet, komen er maar weinig
mensen. Niemand neemt de moeite om in het vliegtuig te stappen om de
zondagse mis bij te wonen en dat was wél de bedoeling. Jammer, fuseren
is blijkbaar niet altijd een goede oplossing. Wanneer iets te groot
wordt barst het uit zijn jasje en vliegt de inhoud alle kanten op.
Johannes heeft er schoon genoeg van en besluit dat het tijd is om zich
te wijden aan een zéér bijbelse hobby: vissen. Hij trekt zijn
spijkerbroek, een T-shirt en windjack aan, stapt in zijn auto en rijdt
naar een hengelsportwinkel. Daar koopt hij alle benodigdheden om te
kunnen vissen. O.a. een viskoffer die gevuld is met alle mogelijke en
onmogelijke soorten namaak vliegjes. Nu moet het lukken!
De paus rijdt wat rond en ziet bij een riviertje een stel jongens die
druk in de weer zijn met hengels en schepnetjes. Dit zal dus wel een
goed stekkie zijn. Johannes laadt zijn spullen uit, klap een
visstoeltje open en doet een vliegje aan de haak. Hij wacht en wacht;
na twee uren heeft hij nog niets gevangen. De jongens vangen vis na vis
en kijken eens naar Johannes.
"Willen ze niet bijten?" vraag een jochie van negen. "Nee," antwoordt
Johannes, "maar geduld is een schone zaak." "Wat voor aas gebruik je?"
wil een ander weten. "Het beste dat ze in de winkel verkochten," zegt
de paus. De jongens bekijken de vliegjes die Johannes heeft en beginnen
te lachen. "Dat is geen aas, dat lusten de vissen hier niet," zegt er
een. "Je moet wormen gebruiken, die vinden de vissen wel lekker. Hier,
probeer dit eens."
Een groezelig handje geeft een vette, glibberige worm aan Johannes. De
paus weet niet wat hem overkomt; nu vertelt een kind hem hoe hij iets
moet doen? Hij weet toch alles en iedereen moet naar hem luisteren. Dit
is raar! Omdat de emmer van de jongens vol vis zit en die van hem leeg
is, besluit te paus toch maar eens naar een ander te luisteren. Hij
prikt de worm aan het haakje en twee minuten later ligt de eerste vis
in zijn emmer. Aan het einde van de middag is ook de emmer van de paus
gevuld met vis.
Hij heeft intussen nagedacht: door naar die jongens te luisteren, lukte
het vissen te vangen. Misschien is het mogelijk, door naar mensen te
luisteren, hen ook weer enthousiast voor de kerk te maken. (Ja, ja, dat
was toch de opdracht aan dat andere stelletje vissers: mensen vangen?)
Samen met de jongens heeft Johannes een leuke middag; ze kletsen wat
af. Moe maar tevreden gaat de paus terug naar het Vaticaan en geniet
die avond van een zelf gevangen visje.
Trial and error
Hoe verander je de situatie binnen de kerkelijke structuren van het
bisdom? Dit gebeurt d.m.v. "trial and error". In gewoon Nederlands
betekent dit, dat er dingen gewoon uitgeprobeerd worden. Hierbij kan
het goed gaan, maar het kan even zeer fout gaan. Wanneer het fout gaat,
is dat jammer en je probeert het opnieuw op een andere manier. Het
verschijnsel "pilot parochie", is zo'n uitprobeersel. Er zijn wat
plannen uitgedacht en op papier gezet, die in de praktijk getoetst
moeten worden. Vrachten vragenlijsten moeten ingevuld worden, zovéél
dat iedereen snel zegt: "ik doe maar wat, dan ben ik er van af!" Met
behulp van deze, niet juiste, gegevens worden plannen ontwikkeld. Deze
plannen worden uitgevoerd zonder inspraak van de beminde gelovigen.
Immers het betreft een proef en bij laboratorium proeven wordt ook
nooit inspraak verleend aan ratten, muizen, konijnen; zelfs chimpansees
hebben niets in te brengen. Dat er dieren sterven door de proeven en
vaak gruwelijk lijden, is iets dat er bij hoort. Het is vervelend, maar
om een resultaat te bereiken wordt bijkomende schade ingecalculeerd.
Wanneer een dergelijk model toegepast wordt op een "pilot parochie",
leidt dit ook tot bijkomende schade. Aangerichte schade herstellen door
beslissingen terug te draaien, is in vele gevallen niet mogelijk.
Mensen kunnen nu eenmaal iets dat dieren niet kunnen: weggaan en
weigeren voor dit experiment te betalen.
Vrijwilligers missen de motivatie en vooral het plezier, om door te
gaan; zij stoppen. Dat er intussen onherstelbaar leed is aangericht;
dat sommigen zich tot in het diepst van hun ziel beledigd voelen en
veel verdriet hebben; dat verhoudingen binnen de deelparochies zwaar
verstoord zijn; dat men zich ontheemd voelt, wordt kennelijk gezien als
bijkomende schade.
Van een Kerk die God's liefdevolle houding t.a.v. mensen preekt, kan
men eigenlijk niet verwachten dat zoveel opgeofferd wordt om orde en
regels in ere te herstellen. Waar is het respect voor Gods schepping en
in het bijzonder voor het meest unieke schepsel van Hem: de mens?
De inbreker
Oh, oh, wat zijn zij bang! De mannen en vrouwen zitten dicht bij
elkaar te bibberen van angst. Alle deuren zijn gesloten; op het
nachtslot, grendels erop en op de voordeur zelfs een stalen balk. De
ramen zijn dicht met gesloten rolluiken ervoor. Ook alle gordijnen
zitten potdicht. "Hebben we het kattenluikje wel dicht gedaan?" vroeg
een vrouw met spierwit haar. "Ja, de grendel zit erop en dat snert
beest van jou is binnen," antwoord een chagrijnige oudere heer. "Je
moet die voddenbaal eens opruimen," zegt een ander, "dat beest brengt
alleen maar rommel binnen." "Rommel binnenbrengen is tegen de regels,"
merkt een dame met grijs haar op. "Ik ben doodsbang voor muizen," zegt
de vrouw met het witte haar, "Miepsie vangt muizen, dus Miepsie gaat
niet weg." "Wie vertrouwt op zijn geloof en zich strikt aan alle regels
houdt, hoeft niet bang te zijn voor muizen," gromt de oudere heer. "Ja,
omdat jij je niet aan de regels houdt en niet voldoende gelooft, moeten
wij allemaal bang zijn," meent de dame met grijs haar. "Jullie zijn
niet bang voor een kat of muizen, maar voor inbrekers," zegt de
witharige vrouw fel.
Ineens klinkt er gestommel op de gang; de kamerdeur gaat open en een
man van net in de dertig, gekleed in een lang wit gewaad, komt binnen.
"Goedenavond samen, jullie hebben wat problemen met regeltjes? Dat
hadden die Farizeeërs en Sadduceeërs, tweeduizend jaar geleden ook.
Misschien kan ik jullie wat advies geven."
De man kijkt naar het groepje mensen. De vrouw met het witte haar is
flauw gevallen. De chagrijnige heer heeft het in zijn broek gedaan van
angst en ruikt niet naar viooltjes. De twee anderen zitten te klapperen
met hun gebitten die toch al niet al te vast zaten. De dame met het
grijze haar begint te gillen: "Help, een inbreker! Alarm, alarm, bel
112! Bel de politie, bel de brandweer en laat een ambulance komen.
Straks vermoordt hij ons!"
"Herkennen jullie mij dan niet?" vraagt de man, "kijk eens naar mijn
handen en voeten." "Niks daarvan, niet kijken, dat is gevaarlijk," gilt
de vrouw, "je bent een inbreker of een spook. Maak dat je wegkomt.
Spoken en inbrekers zijn tegen de regels, dus dat mag niet. Weg, weg,
weg!"
De man zucht eens en zegt: "O.K.! Ik ga al. Ik had toch beter naar de
heilige Geest moeten luisteren toen hij zei dat er met dit soort
gelovigen niets te beginnen is. Dat krijg je nu eenmaal wanneer God de
mens een vrije wil geeft. Die ellende in de Kerk van tegenwoordig moet
dus echt vanzelf overgaan." Hoofdschuddend vertrekt de man en laat de
vier in opperste verwarring achter.
Héél zielig
De kerk voelt zich ziek. Niet een beetje ziek; zo'n verkoudheidje
dat snel weer over gaat, maar echt vreselijk ziek. Het lijkt of hij het
steeds kouder krijgt; af en toe is er wat warmte, maar dat is niet
genoeg om alle balken en muren lekker warm te houden. Door de regen
wordt het nóg erger; de kerk voelt zich helemaal koud en klam; het
vocht zit in al zijn kieren en gaten, het lijkt wel of hij langzaam
wegrot. Au, au, dat doet pijn! Die verhipte schimmels wurmen zich
overal tussen en wrikken net zolang tot er weer een scheurtje in het
hout zit. Zijn deuren hebben het ook moeilijk; ze worden steeds
strammer, want ze krijgen veel te weinig beweging. Vroeger gingen ze
soms wél tachtig keer, achter elkaar, open en dicht; dat was een prima
oefening waardoor de scharnieren in conditie bleven. Nu gebeurt dat nog
zelden en rust roest.
De kerk rilt zo hard dat zijn pannen ervan klapperen en de ruiten
rinkelen. Ai, weer een barst erbij. De kerk kermt van de pijn, dit is
echt niet te harden! Het ergste vindt de kerk niet de pijn, maar de
eenzaamheid. Vroeger vonden mensen het fijn om hem te bezoeken; nu
komen er nog een paar omdat ze vinden dat ze naar de kerk moeten gaan.
Wanneer ze er zijn hopen ze dat het snel klaar is en ze weer naar hun
warme huizen mogen gaan. Mensen vinden het niet fijn meer in de kerk;
ook voor hen is het koud, kil en het ruikt niet lekker fris.
De kerk weet dat hij gaat sterven. Hij hoort allerlei geruchten; er
zijn plannen om hem te sluiten en helemaal leeg te ruimen. Wat er
daarna met hem gaat gebeuren is niet zeker, één ding staat vast: hij is
dan geen kerk meer. "Misschien is er leven ná de dood," peinst de kerk,
"dat is er voor mensen ook, dus waarom zou dat voor een kerk niet het
geval zijn? Misschien ben ik dan een kerk in een andere vorm en is er
weer leven in mij. Dan is het beslist weer lekker warm en komen er
mensen graag bij mij op bezoek. Ik hoef er niet uit te zien als een
echte kerk, misschien lijk ik dan meer op een zaaltje in een
gemeenschapshuis." Hier over dromend geeft de kerk het op; met
klapperende dakpannen en rinkelende ramen gaat de kerk dood. De mensen
treuren en zoeken nieuwe manieren om toch een kerk te hebben.
Zielig
De zwerver slenterde door de stad. Hij liep met zijn ziel onder zijn
arm. De hele wereld had hij gezien: van Noorwegen tot Australië, zelfs
in China was hij geweest. De zwerver zocht zijn ziel en zaligheid en
had niet in de gaten dat die ziel onder zijn arm zat. Op alle mogelijke
manieren had hij gemediteerd; door al die rare houdingen was hij
behoorlijk lenig geworden en kon nu zijn voeten in zijn nek leggen,
maar zalig vond hij al dat gedoe niet. Hoe hij ook geprobeerd had zich
aan alle regels en voorschriften te houden, zijn ziel en zaligheid vond
hij niet. Van vasten kreeg hij alleen honger; geen vlees eten, bezorgde
hem dromen vol heerlijk kroketten en malse biefstukken. Het niet doden
van vliegen, muggen en ander ongedierte, leverde alleen jeuk op.
Allerlei zeer vrome mensen beloofden de zwerver dat hij zijn ziel en
zaligheid zou vinden wanneer hij maar precies deed wat zei zeiden.
Goed, hij had het, manmoedig, geprobeerd en was er alleen arm van
geworden want iedere "vrome" wilde graag geld voor zijn diensten
ontvangen. Berooid en uitgeput was de zwerver op weg naar het plaatsje
waar zijn ouders woonden.
Toen hij thuis kwam ontdekte de zwerver, dat iedereen blij was hem weer
te zien. Zijn familie kwam op bezoek en vertelde hoe zij genoten hadden
van zijn reisverslagen en de foto's die hij hen steeds gestuurd had. De
verhalen en foto's waren door een van zijn neven, gebundeld en
uitgegeven als boek. Tot grote verbazing van de zwerver, bleek dat hij
minder arm was, dan hij dacht, want het boek werd goed verkocht. Hij
werd gevraagd voor interviews op de televisie en radio. Men was zeer
geïnteresseerd in zijn zoektocht naar zijn ziel en zaligheid. Door zijn
verhalen hadden anderen hun ziel en zaligheid gevonden of wisten nu
waar zij die konden vinden. De zwerver besloot dat het tijd werd verder
te gaan met zijn zoektocht en hij vertrok weer naar verre oorden. Dat
zijn ziel onder zijn arm zat, had hij nog steeds niet in de gaten.
De zoektocht
Japie Slim wilde het nú weten: waar is God? In zijn huis kon hij hem
niet vinden, hoe hij ook zocht in alle hoeken gaten, in en achter
kasten; in de kelder en op zolder. God zat zelfs niet achter het behang
geplakt. Japie besloot al zijn vrije dagen op te nemen en een paar
weken aan de speurtocht te wijden. Hij pakte zijn rugzak in; een schone
onderbroek, een handdoek en wat zakdoeken. Een zaklantaarn en een
vergrootglas leken hem ook handige dingen om mee te nemen. Hij smeerde
een stapeltje boterhammen; trok zijn wandelschoenen aan en . . . liep
fluitend de deur uit.
"Waar zou die God toch zitten," vroeg Japie zich af. De meest logische
plek leek hem de kerk; jammer, de kerk was net door de bisschop
gesloten. "Dan maar naar een volgend dorp," dacht Japie. Hij liep
stevig door en ontdekte dat ook de kerk van het volgende dorp; het
daarop volgende en het daarop weer volgende dorp, door de bisschop op
slot was gedaan. "Wanneer God uit zijn huis gezet is door de bisschop,
woont hij nu natuurlijk ergens anders," dacht Japie. "Misschien woont
hij nu gewoon in een flatje, of een eengezinswoning en misschien heeft
hij nu telefoon."
Hij belde inlichtingen met zijn mobieltje en vroeg naar het nummer van
God. De juffrouw vroeg het adres en de postcode, helaas dat wist Japie
nu net niet. Dus ging Japie maar wat rondlopen en hoopte dat hij
vanzelf zou zien waar God nú woonde. In de rijke villawijk blaften
overal honden achter gesloten hekken. Nee, daar zou God niet wonen,
want daar was hij beslist niet bereikbaar voor iedereen.
In de arbeidersbuurt was iedereen druk met zichzelf en op zijn vraag
kreeg Japie geen antwoord. Mismoedig liep hij door tot hij op een groot
grasveld een tentenkamp zag staan. Het was een raar bij elkaar geraapt
zooitje tenten en vóór de tenten zaten alleen mensen met een donkere
huidskleur. Vanuit een zijstraat kwam een busje aanrijden. Japie moest
opzij springen, oei, dat ging bijna mis. Twee jongen vrouwen stapten
uit de bus en schoven de deur open. Samen pakten zij een heel grote
pan, die voor hen veel te zwaar was. Japie kon het niet aan zien en
bood aan om te helpen. Gelukkig deed Japie aan krachttraining en kon
hij de pan gemakkelijk naar een tafel brengen. De vrouwen volgden met
kratten vol brood en pakjes melk.
"Wil jij de soep opschepen?" vroeg de blonde vrouw. Japie knikte en
pakte de grote lepel. Hij schepte, een half uur lang, soep in borden,
kommen, mokken en pannetjes. Toen de pan leeg was had Japie een lamme
arm. "Ben jij het er ook niet mee eens, dat deze mensen niet in ons
land mogen zijn?" vroeg de vrouw met bruine haren. "Zijn zij ook uit
hun huis gegooid," was de wedervraag van Japie; "ik ben op zoek naar de
huidige verblijfplaats van God, want die is ook overal uit zijn huis
gezet. Weten jullie misschien waar die gebleven is." "Hij zal wel hier
zijn," antwoordde de blonde vrouw. "Kijk de meeste mensen bidden voor
hun eten, dan is God beslist dicht in de buurt. Koop een tent voor hem,
dan heeft hij ook een plek om tussen de mensen te wonen."
Japie vond dit een goed idee; hij kocht een grote tent, zette die op en
hing er een bordje op met de tekst: "Tent van God, iedereen is welkom."
Japie kocht ook wat heathers en zette die in de tent. Nu had iedereen
in het tentenkamp een plaats waar ze konden schuilen en opwarmen. God
ontfermde zich over ieder die het moeilijk had. Japie hielp, al zijn
vrije dagen, met het opscheppen van soep en ging daarna tevreden terug
naar zijn werk. Nu wist hij waar God woonde: in een tent tussen mensen
die het moeilijk hebben!
Houdini
(of . . . wat er gebeurt wanneer een preek een
beetje saai is)
Houdini de kameel verveelt zich. Het eeuwige sjokken, schommelend van
de ene naar de andere kant, door het mulle zand, is zó vreselijk saai.
Hij droomt van avonturen; hij wil beroemd worden en dingen doen, die
nog nooit iemand gedaan heeft. Wat gaat hij doen? De snelste kameel van
de hele wereld worden? Nee, dat is niet leuk want alle kamelen kunnen
heel hard lopen; daar is geen kunst aan. Als eerste kameel naar Mars
vliegen? Mars is, volgens de berichten, ook een grote zandbak, dus
verandert dat niets; dan moet hij wéér door het zand baggeren. Salto's
maken aan een rekstok? Daarin is Epke Zonderland véél beter!
Ineens weet Houdini het: hij heeft gehoord dat het mogelijk moet zijn
dat een kameel door het oog van een naald kruipt. Het is een oud
verhaal en nergens staat beschreven hoe je zoiets aan moet pakken.
Maanden lang prakkiseert de kameel zich suf. Het staat voor hem vast
dat je voor zo'n onderneming flink moet afvallen. Enthousiast schrijft
Houdini zich in bij de Weight Watchersbende en volgt de adviezen op.
Hij overleeft op salades zonder dressing en knabbelt rauwe worteltjes.
Na acht weken is Houdini zeer slank en besluit hij het erop te wagen.
Hij koopt een vaatje smeerolie bij de garage op het dorp en smeert zich
daar goed mee in. Nu glibbert en glijdt de kameel; niemand kan hem
vastpakken.
In het naaimandje van een oma, vindt Houdini een grote stopnaald. De
eerste poging mislukt; het gaatje is echt véél te klein; hij krijgt
zijn snoet er niet eens door. Weer denkt de kameel een poosje na, dan
krijgt hij een lumineus idee: metaal wordt zacht wanneer je het warm
maakt. Houdini gaat naar een smid en vraag of die het oog van de naald
warm wil maken en . . uit kan rekken. Met vereende krachten werken de
smid en Houdini aan het vergroten van het oog. Het metaal is nu zo dun
dat je het bijna niet meer kunt zien, maar het heeft een enorme
afmeting. Houdini denkt dat hij er nu doorheen kan. Omdat hij lekker
glibberig is, glijd het oog over zijn kop en rug. Wanneer hij het over
zijn achterpoten op de grond laat glijden, is de kameel geweldig trots!
Hij heeft bewezen dat een kameel door het oog van een naald kan kruipen!
De restauratie
Aan de rand van het dorp stond een mooi huis; grote ramen maakten de
kamers licht en vrolijk. De gezellige inrichting straalde gastvrijheid
uit en vaak kwamen mensen op bezoek. Voor het huis bevond zich een
groot grasveld omzoomd met borders vol bloemen. De bewoonster van het
huis, een oude dame, genoot van haar huis en vooral van haar tuin. Ook
de kinderen van het dorp genoten van de tuin, zij mochten het grasveld
gebruiken om te voetballen. De mevrouw vond het heerlijk om naar
spelende kinderen te kijken en dat er af en toe een bloemetje sneuvelde
vond zij geen ramp. Jammer genoeg werd de mevrouw te oud om nog langer
in haar grote huis te wonen. Zij verhuisde naar een aanleunwoning en
het huis werd verkocht aan een echtpaar zonder kinderen.
De dorpskinderen hoopten dat zij hun voetbalveldje zouden mogen blijven
gebruiken. Helaas, ze werden weg gestuurd. Het stel wilde een model
gazon en daarop mag je nu eenmaal niet voetballen. Om de kinderen tegen
te houden, liet het echtpaar een muur rond hun tuin bouwen met een
elektrische poort erin. Op de muur kwamen glasscherven en bij de poort
camera's opdat het echtpaar kon zien wie er aanbelde.
Binnen hun huis voelden zij zich nog niet echt op hun gemak; je hoorde
zoveel over inbraken en moorden. Vooral de grote ramen leken erg
onveilig, daarom werden deze veel kleiner gemaakt, er kwam dubbel,
onbreekbaar glas in. Het echtpaar voelde zich nog niet veilig genoeg,
daarom lieten zij tralies voor de ramen aanbrengen. Het lichte, zonnige
huis werd donker en somber; het leven was er uit en het leek of zelfs
vogels de tuin meden. De bloemen waren verdwenen, want een gazon was
gemakkelijker in onderhoud. De hele dag zoefde een elektronische
grasmaaier over het gras, dat ieder grassprietje nauwkeurig trimde.
De dorpskinderen kregen een hekel aan het echtpaar. De camera's bij de
poort schakelden zij uit door er lappen over te gooien. Daarna leefden
zij zich uit met belletje trekken. Het was leuk om het angstige gepiep
van de vrouw te horen door de intercom.
Na een poosje was de lol eraf; dus zochten de kinderen een ander
vermaak. Bij het verzorgingshuis met aanleunwoningen was ook een groot
grasveld. Dit was geen keurig onderhouden gazon, dus zéér geschikt als
voetbalveldje. De kinderen ontdekten dat hun oude vriendin, bij dat
veld woonde. Nu was iedereen tevreden want, het enige dat de mevrouw in
de aanleunwoning miste, was het vermaak van spelende kinderen.
Het echtpaar in het tot vesting verbouwde huis, was nog steeds bang
voor de boze buitenwereld. Zij werden oud in grote eenzaamheid en
gingen dood van chagrijn, want met al hun streven naar veiligheid en
perfectie, vergaten zij te leven.
Vriendschap;
een verhaal zonder grenzen
Vrienden voor het leven! Er wordt vaak over gezongen, maar meestal
besef je niet hoe waardevol vriendschap is. Vriendschap heeft niets te
maken met het voorjaar en hormonen die dan op tilt slaan. Vriendschap
is niet bedoeld om de menselijke soort voort te planten; ze is nodig om
de soort menselijk te maken. Vriendschap beperkt zich niet tot familie,
sociale klasse, of geloofs-overtuiging; houdt niet op bij de grens van
het land waar je woont. Voor vriendschap is leeftijd van geen enkel
belang; jouw vriend kan ouder of jonger zijn dan jij.
Vriendschap wordt niet onderhouden door cadeautjes; zelfs een
kerstkaart is vaak niet nodig. Voor een vriend hoef je jezelf niet op
te doffen; je mag jouw eigen, verschrikkelijke zelf zijn. Vriendschap
geeft veiligheid en geborgenheid, door het besef dat een ander jou
begrijpt, zonder daar veel woorden aan vuil te maken. Echte vriendschap
is niet exclusief; het sluit anderen niet uit. Je kunt een vriend jaren
niet zien en dan . . . bij die ontmoeting, is het of je elkaar gisteren
gesproken hebt.
Vriendschap is niet gebonden aan wetgeving en regels, maar vindt zijn
kracht in respect en het elkaar zonder voorbehoud het beste wensen.
Wanneer mensen strijden om macht, geld en aanzien, verdwijnt de
vriendschap en worden menselijke verhouding zakelijk en kil. Dan zijn
regels noodzakelijk om enorme puinhopen te voorkomen en hecht men meer
waarde aan plichtbesef dan aan liefdevol omgaan met elkaar. Een feest
waarbij jij je strikt aan regels moet houden, is geen feest. Echt
vieren kan alleen wanneer je in vriendschap met elkaar verbonden bent
en er sprake is van openheid en respect voor elkaars overtuiging.
Theillard de Chardin zei ooit: "De wereld is rond opdat de vriendschap
er omheen kan lopen!" Laten we onze wandelschoenen aantrekken en samen
op weg gaan.
Er was eens . . .
Er was eens een tijd dat wij met een fijn gevoel uit de kerk kwamen.
We hadden weer moed en durfden de komende week, met alle dagelijkse
beslommeringen, aan. We waren er van overtuigd dat, wanneer het
tegenzat en het soms niet lukte, er iemand was die ons begreep. Die
iemand vertelde ons dat we het steeds opnieuw moesten proberen en dat
hij, ondanks al onze stommiteiten, veel van ons hield.
Ons katholieke geloof was een blij geloof, dat relativeerde en waarbij
je lachen mocht, soms zelfs in de kerk. Met een glimlach de kerk
verlaten was heel gewoon en kwam vaak voor. Er waren misdienaars,
acolieten, lectoren en vrijwilligers die zich niet voor honderd, maar
voor tweehonderd procent inzetten. Met de pastoor konden we praten over
allerlei zaken; zorgen en problemen, maar ook over gewone dingen. We
deden het samen en maakten vieringen tot een bron van inspiratie van
waaruit je begeleid werd op jouw weg, samen met God.
Het ging om God, die alles gemaakt heeft; ook deze maatschappij waarin
we nú leven. Een samenleving waarin bijgeloof door de wetenschap
achterhaald is; waarin wij vrij zijn te kiezen hoe wij ons leven
invullen. Ondanks de verworvenheden van wetenschap en technologie,
bleven wij ons verbazen over de wonderen die wij iedere dag ervoeren;
die knipoog, juist op het moment dat je gruwelijk in de knoop zat.
Verwondering voelden wij bij de warmte en hartelijkheid waarmee voor
iemand gezorgd werd. Vooral werden wij geraakt door de liefde die
mensen soms 50 jaren bij elkaar hield. Het wonder van liefde en
vriendschap is niet te verklaren door wetenschap en technologie; dit is
een geschenk van God. De verhalen over deze liefde en vriendschap lazen
wij in het evangelie en we leerden het toepassen in ons leven. We
leerden zoveel dat we zelf ook anderen konden inspireren met onze
verhalen en beseften dat dit een grote verantwoordelijkheid was. We
bereidden ons grondig voor en werden aangemoedigd door de pastoor, die
ons bege-leidde.
Het was een rijke, inspirerende tijd, pas toen we het kwijt waren,
hadden we in de gaten, hoe bijzonder het was geweest.
Het ware geloof
De ware gelovige had het gehoord: alléén nette boeken lezen die niet
afwijken van het Rooms Katholieke geloof. Ook moest hij uitsluitend lid
zijn van verenigingen die zijn geloof respecteerden. Van ketterij en
schisma moest hij, W.G., zich verre houden, dit waren grote zonden.
Toegewijd ging W.G. aan de slag. Hij onderzocht zijn boekenkast: de
Bouquetreeks van zijn vrouw belandde direct op de brandstapel. Zijn
detectives en romans ondergingen het zelfde lot, omdat hierin teveel
misdaad en seks voorkwamen. De brandstapel groeide en de boekenkast
werd leger. Alleen de Bijbel en een boek over Bernadette Soubirous
stonden er nog in. W.G. nam zich voor in het vervolg alléén
heiligenleven te kopen; daar kon toch niets mis mee zijn. Zijn
lidmaatschap van de fanfare werd opgezegd omdat de meeste leden nooit
in de kerk kwamen. Gaan zwemmen; dus met ongelovigen in het zelfde
water? Nee, dat kon ook niet meer. Ook voetballen bleek niet langer
mogelijk, want daar werd soms een lelijk woord gezegd, wanneer W.G.
niet goed oplette.
W.G. zocht naar echt katholieke verenigingen en ontdekte, dat deze al
lang uitgestorven waren. Zelfs de Katholieke Geitenfokvereniging was
opgeheven. Niemand begreep waarom je geiten op een katholieke manier
moest fokken. Zelfs in de politiek was er geen partij meer te vinden
die echt katholiek was. Ja, het CDA, maar daarin zaten meer
protestanten dan katholieken en .. protestanten zijn ketters, dus ook
die partij deugde niet.
Op zijn werk kreeg W.G. het steeds moeilijker; zijn collega's noemden
hem een heilig boontje omdat W.G. geen onvertogen woord van hen
tolereerde; niet mee ging om na het werk iets te drinken en altijd
strak en stijf in het pak rondliep.
Ook thuis had W.G. het moeilijk; zijn vrouw was woedend omdat hij de
Bouquetboekjes verbrand had en ook de mooie romans, die zij nog niet
uit had. Vroeger koelde zijn vrouw af wanneer W.G. naar de fanfare
ging, of naar het voetballen. Nu bleef zij kwaad en wilde zelfs niet
meer bij hem slapen.
W.G. begreep er niets van; hij had echt alles gedaan wat het geloof van
hem vroeg. Eén ding was hij vergeten: zelfs bij miswijn wordt een
druppeltje water gedaan.
De wereld volgens Tali
De weledelgeboren heer Theodorus Aloysius (roepnaam:Tali) Ban, vindt
zich zelf zéér belangrijk. Sinds enige tijd richt hij zijn aandacht op
het gebeuren in de kerk en meent dat hij dat hij de geroepen persoon is
om daar orde op zaken te stellen. Hij volgt een mottenballenopleiding
en gaat aan de slag. Om zich goed te concentreren zet hij oogkleppen op
en doet dopjes in zijn oren. Nu kan niets hem afleiden van zijn heilige
plicht: orde scheppen. De gelovigen moeten leren niet na te denken; zij
dienen als makke schaapjes braaf hun herder te volgen. Nadenken is
slecht; dat heeft niets met geloof te maken. Je verstand gebruiken
leidt tot ellende en verwarring en daar heeft mijnheer Ban een hekel
aan. Wie denkt en vragen stelt is verdacht en beslist zondig. Wanneer
mensen tegen sputteren maken zij zich moe voor niets. Heer Ban is zéér
standvastig en laat zich niet beïnvloeden. Hij waait niet met alle
winden mee en lijkt zeker niet op een kameleon.
Het blijkt moeilijk te zijn volwassenen te overtuigen van de wijsheid
van Tali; zij sluiten zich af en roddelen over hem. Zij volgen zijn
cursussen niet en komen zeker niet bij hem biechten. De kerken lopen
leeg en moeten sluiten. Nee, dat is niet de schuld van Tali Ban, dat
komt door de ketterse gedachten die de gelovigen hebben. De heer Ban
richt zijn pijlen op de jeugd, misschien kan hij die winnen voor zijn
ideeën. Allereerst moet de jeugd nederig gemaakt worden. Want alleen
een nederige gelovige is een echte volgeling van de heer Ban. Wat is de
beste oefening in nederigheid? Juist, het wassen van de voeten van Tali
Ban. Dat komt hem ook goed uit, want door zijn dikke buik, kan hij
moeilijk bij zijn voeten komen. Omdat hij zelf geen vrouw of kinderen
heeft, is het wassen van zijn voeten echt een probleem. Dat is nu
opgelost en, denkt hij, het mes snijdt aan twee kanten. De jeugd wordt
nederig en Ban's voeten worden schoon.
In de toekomst ruiken wij wel of dit plan gewerkt heeft.
Air Coeli
Deze luchtvaartmaatschappij heeft geen vaste balies op luchthavens.
Haar grondpersoneel probeert op zeer diverse locaties mensen over te
halen, gebruik te maken van hun diensten. Over de directie doen veel
verhalen de ronde; o.a. bestaat deze uit één of uit drie personen.
Niemand, de grootste speurneuzen onder de journalisten niet
uitgezonderd, is er ooit in geslaagd persoonlijk kennis te maken met de
directeur. Ondanks dat het grondpersoneel de Grote Baas nooit ontmoet
heeft, beweert het alles over hem te weten. Ja, zelfs te weten wat hij
wil en denkt.
De informatie die zij geven is soms tegenstrijdig in woord en gedrag.
Het grondpersoneel beweert dat de Baas vol liefde en
vergevingsgezindheid is, terwijl zij zelf, iedereen die niet
beantwoordt aan hun eisen, buitensluiten en liefdeloos behandelen. Het
grondpersoneel is verdeeld over verschillende divisies, met veel rangen
en standen. De concurrentie is moordend bij het verwerven van de
hoogste posities. Lobbyen, omkopen, met de ellebogen werken en
hielenlikken is noodzakelijk om een volgende stap op de carrièreladder
te zetten. Soms leidt dit gedrag tot excessen en schandalen. Het
grondpersoneel verblikt of verbloost hiervan niet en gaat verder met
zijn bikkel harde strijd zoveel mogelijk klanten te winnen voor zijn
maatschappij.
De bedrijfsresultaten zijn niet geweldig en leiden tot sanering van
locaties en steeds scherpere eisen. Werving van nieuw grondpersoneel is
eveneens een moeizame zaak. Slechts enkelen zien het werken bij deze
maatschappij als kans om snel carrière te maken. De in -
servicetraining is er op gericht het personeel eenduidig op te laten
treden. Zelf nadenken en een eigen standpunt innemen is uit den boze.
Een bijkomend nadeel is dat alleen ongetrouwd, mannelijk personeel
wordt aangenomen. Het gebrek aan vrouwelijke inbreng versterkt het
apenrots gedrag onder het personeel, immers ieder alfa mannetje
accepteert alleen bèta mannetjes binnen zijn territorium. Tegen andere
alfa mannetjes verdedigt hij zijn territorium met grauwen, snauwen en
bijten. Van een aangename, relaxte werksfeer is beslist geen sprake.
Alleen met gebruik van spiritualia is het soms mogelijk een poosje in
de aanwezigheid van ander grondpersoneel te vertoeven.
De douane heeft het moeilijk bij beslissingen of zij reizigers die wél
of geen gebruik maken van Air Coeli kunnen laten passeren. De
hoofddouaniers, S.Steenrots en B. Elzebub constateren vaak dat
passagiers die geen gebruik maken van Air Coeli, juist prima voldoen
aan de eisen van de directeur van deze maatschappij. Deze mensen dragen
liefdevol, zorg voor hun medemensen en sluiten niemand uit. Per
algemeen decreet heeft de grote baas bepaald ook deze mensen toe te
laten in luxe toestellen van zijn vliegmaatschappij, daar er anders
teveel lege stoelruimte zou ontstaan. S. Steenrots stuurt
grondpersoneel, dat wil vliegen, voor een extra screening naar B.
Elzebub. Helaas passeren slechts enkelen deze screening en mogen
vliegen met Air Coeli. De anderen reizen, mopperend, met onbetrouwbare
prijsvechters, zonder enig comfort. Wegens het slechte onderhoud
eindigt hun reis vaak in een crash. Het is niet mogelijk om het
achterblijvende grondpersoneel te waarschuwen, dat gaat dus vrolijk
verder op zijn heilloze weg.
Regelmatig stuurt de grote baas zijn chef public relations, Miss Gost
op pad om leidinggevenden van het grondpersoneel wat suggesties in te
fluisteren. Tot op heden heeft zij weinig resultaat geboekt bij haar
missie. Het grondpersoneel heeft kennelijk, collectief, last van
doofheid. Dit geldt zowel voor de influisteringen van Miss Gost, als
voor de bezwaren van de klanten.
Miss Gost fluistert nu haar aanwijzingen in bij anderen die wél naar
haar luisteren en misschien komt het dan toch ooit nog goed.
Geboortegrond
Methusala de koe droomde haar heel lange koeienleven van de plaats
waar zij geboren was. Vaag herinnerde zij zich een enorme grote stal
met goten waarmee de mest afgevoerd werd. Haar moeder leerde haar
daarin te poepen, want dan hield zij haar poten netjes schoon. De
derrie stroomde naar kelder onder de stal en werd gebruikt om het land
vruchtbaar te maken. Het was warm en licht in de stal; door de
stalraampjes scheen de zon. Het hoge dak zorgde ervoor dat het niet
bedompt werd. Het was gewoon een fijne plek om geboren te worden. Wat
genoot het kalf van de warme biest en de tong die haar helemaal schoon
likte. Het was een moment om nooit te vergeten. Helaas duurde het niet
lang; Methusala werd verkocht, want eigenlijk was ze een ongelukje.
Haar moeder was verliefd geweest op de stier van de buren en . . dat
was een heel gewone stier van wie de nakomelingen niet de gewenste
hoeveelheid melk gaven.
Haar mooie naam veranderde snel in Thusa, direct nadat ze verhuisd was
naar een stal van een keuterboerderij. Het was daar ook warm en het
gezelschap van twee oudere koeien was prettig. Alleen de vieze poten
vond Thusa niet aangenaam. Ze was altijd blij wanneer ze de wei in
mocht.
Thusa groeide op en bleef dromen van een fijne stal waar je schoon
bleef. In de wei hoorde zij, tijdens het dagelijkse roddeluurtje, dat
de stal waar zij geboren was, geen stal meer was. Nu was het een groot
huis waar veel ongetrouwde vrouwen woonden. Die vrouwen noemden zich
zusters. Op iedere plek waar ooit een koe stond, sliep nu een zuster.
Nee, niet op iedere plek, er waren twee grote ruimtes waar mensen bij
elkaar kwamen om naar een man, die voor in de ruimte iets op een
verhoging deed, te kijken. Thusa begreep er niets van en vond het zonde
van die fijne goten die nu afgedekt waren.
Thusa werd steeds ouder, ouder dan een koe eigenlijk kan worden; ze
hoorde dat de zusters verdwenen waren en dat er nu mensen op vakantie
kwamen in de stal. In een stuk van die stal keken nog steeds mensen
naar een man die voorin op een verhoging stond. De laatste tijd, kwamen
daar steeds minder mensen en ze keken niet meer naar de man, maar zaten
met hun ogen dicht te wachten tot hij klaar was.
Het laatste grote nieuws dat Thusa hoorde, was dat de kerk, zó werd de
ruimte genoemd waar de mensen bij elkaar kwamen, dicht zou gaan. Thusa
kreeg hoop en leefde helemaal op; ze was nu echt een heel oude koe. Ze
droomde dat de stal weer een echte stal zou worden, met mooie goten,
dan kon ze misschien daar, haar laatste dagen doorbrengen, met keurige
schone poten. Een bejaardenstal voor oude koeien, die te taai waren om
naar de slager te gaan; dit leek Thusa een goed idee. Desnoods mochten
er ook oude paarden en geiten komen staan, maar alleen wanneer zij
beloofden alles netjes te houden en keurig de goot te gebruiken
waarvoor hij bestemd was!
Het wonder van het moeras
Een bodemloze, kleine plas is alles wat nog herinnert aan het moeras
dat hier gelegen had nog vóór het landschap een grote heide werd. Nu
waren er weilanden en velden met opgeschoten maïs. Alléén die poel
bleef. Wat men ook in dit water gooide, alles verdween en niets bleek
in staat de plas te dempen. Een slokop leek dit water; nooit gaf het
iets terug wat in zijn hongerige muil verdwenen was. Slechts één ding
kon het niet verteren: een houten beeldje dat, op een mooie zomerdag,
ineens op het water dreef en aanspoelde op de zompige oever.
De eigenaar van het stuk grond vond het beeldje, toen hij zich weer
eens gruwelijk stond te ergeren aan dat water midden in zijn weiland.
Het water diende nergens toe; zelfs niet om de koeien te drenken; véél
te gevaarlijk. Bovendien was het vies, bruin moeraswater, waardoor het
vee misschien akelige ziektes zou oplopen. Zelfs de maïs die hij
geprobeerd had er mee te besproeien, verdroeg dit water niet; het werd
er bruin van en de kolven bleven klein, zonder voldoende korrels.
Gedachteloos pakte hij het beeldje op en nam het mee naar huis. Hij
gooide het bij het hout dat bestemd was voor de open haard.
De volgende dag kwam zijn kleindochter op bezoek. Zij speelde met de
hond die een stok gevonden had. Het meisje keek verbaasd naar de stok,
want . . . dat was helemaal geen stok, maar een beeldje met een lief
gezichtje. Trots liet zijn haar vondst aan oma zien, die dacht dat het
waarschijnlijk een oud Mariabeeldje was. Omdat het kind dit leuk vond,
zette oma het beeldje op de vensterbank en ging, samen met haar
kleindochter, bloemen plukken om het beeldje te versieren. Toen de
bloemen rond het beeldje gezet waren, leek dit veranderd. "Kijk, oma,"
zei het kind, "ze lacht!" Het beeldje leek niet meer op een stuk oud
hout dat in het water had gelegen; het glansde, net alsof iemand haar
stevig geboend had.
Een paar dagen later viel het op: iedereen die naar het beeldje keek,
voelde zich ineens veel blijer. Het leek of zorgen minder zwaar werden
en de voeten van de postbode deden ineens geen pijn meer. Steeds meer
mensen kwamen langs om het beeldje te zien en het werd zó druk met
bezoek dat er geen tijd meer was om even uit te puffen. De kleindochter
merkte dat oma erg moe werd en stelde voor het beeldje naar de kerk te
brengen. "Daar kan iedereen het beeldje zien en dan kunnen de mensen er
ook kaarsjes bij aansteken. Dan hoef jij niet de hele dag koffie te
zetten." "Nu kan dat nog," zei oma bedenkelijk, "maar straks gaat de
kerk dicht; wat moeten we dan beginnen?" "Misschien blijft de kerk wel
open wanneer er zo'n mooi beeldje staat. Dan komen er beslist weer veel
meer mensen naar de kerk, " antwoordde de kleindochter.
Zaterdagavond ging oma naar de kerk en nam het beeldje mee. Ze gaf het
aan de koster die het zó mooi vond dat hij het beeldje op het altaar
zette, naast het bloemstukje. Daar kon iedereen het goed zien. De
priester, die de Mis ging doen, zag direct het beeldje staan toen hij
binnen kwam. "Dat ding moet weg," zei hij. "Het is in strijd met de
liturgische regels een Mariabeeld op het altaar te zetten." Hij pakte
het beeldje en zette het in de sacristie. Nadat de priester gebeden had
bij de lezenaar, terwijl de mensen in de kerk keurig in hun boekjes
keken om alles te volgen, ging er een schok door de kerk. Het beeldje
stond wéér op het altaar. "Hebt u dat terug gezet," vroeg de priester
aan de koster, "ik heb het persoonlijk weggezet, dus weg er mee!" De
koster schudde met zijn hoofd, mompelde wat en bracht het beeldje weer
naar de sacristie. Tijdens de preek deden de mensen in de kerk hun ogen
dicht en dachten aan betere tijden, toen zij een preek nog konden
begrijpen en er steun en moed uit putten.
Bij de voorbeden veranderde de sfeer in de kerk, iedereen zat naar het
altaar te staren met een glimlach om de mond. Op het altaar stond weer
het Mariabeeldje, net of het niet weggeweest was. De priester werd heel
zenuwachtig en probeerde zo snel mogelijk klaar te zijn met de Mis.
Na de Mis wilde de priester weten waar het beeldje vandaan kwam en wie
het iedere keer terug gezet had. Hij vertrouwde het niet en zocht naar
draden en katrolletjes waarmee het beeld verplaatst kon worden. Hij
vond niets van dat alles. "Ik denk dat het beeldje daar graag staat,"
zei oma, "ze is dol op bloemen; dat weet ik zeker." "Ze heeft zolang in
vies water gelegen dat stonk. Nu doet ze er alles voor om lekkere
bloemen te ruiken," vulde de kleindochter aan. De priester ging snel
weg want hij moest nog een Mis gaan doen en met dat beeldje had hij het
helemaal gehad. De meeste mensen bleven in de kerk en overlegden hoe
het verder moest. Dat dit een wonderlijk beeldje was, daar was iedereen
van overtuigd. Besloten werd om een Maria-altaar te maken, dat mooi
versierd zou worden en waar kaarsen konden worden opgestoken.
Niet alleen op zaterdagavond kwamen daarna mensen naar de kerk; iedere
dag kwamen mensen bidden en vrijwilligers zorgden dat dit mogelijk was.
Het was allemaal nog te overzien totdat het eerste wonder gebeurde. Een
kind dat door de dokters opgegeven was, genas, toen de ouders, uit pure
wanhoop, met het kind naar het beeldje gingen. Hierna nam de stroom
pelgrims naar "Maria van het moeras", explosief toe. Het café kon het
niet meer aan; een tweede horecagelegenheid werd permanent in gebruik
genomen. In een leegstaande bedrijfsruimte kwam een supermarkt waar ook
souvenirs verkocht werden. Allerlei winkeltjes openden hun deuren en
tweemaal per uur reed een bus van en naar het station in de stad. Een
pelgrimshuis opende zijn deuren en er waren plannen om enkele hotels te
bouwen. De bisschop besloot de kerk niet te sluiten want hij droomde
van extra inkomsten voor het bisdom. De kerk kreeg een eigen rector en
terwijl veel kerken in de omgeving hun deuren moesten sluiten, werd
deze kerk te klein om alle gelovigen te ontvangen. Vaak vonden er
vieringen plaats op het grote grasveld en in het berkenbos werd een
kruisweg neergezet. Maria van het moeras straalde en gaf met haar
glimlach iedereen een beetje geluk.
De plas water was niet langer smerig en bruin. Er borrelde heerlijk
helder water, goed voor koeien en maïs, maar ook voor mensen.
Wat doen we met de kerk?
We staan voor de zoveelste verandering wat betreft het gebruik van
de grote stal van de Lactariahoeve. In het verleden zijn veel plannen
gemaakt. Sommigen zijn uitgevoerd, de meeste zijn in de prullenbak
beland. Het begon allemaal, toen de zusters Dominicanessen van Bethanië
een joekel van een stal kochten en daar een klooster van maakten. Ze
waren verplicht om de inwoners van Stevensbeek naar de kerk te laten
gaan. Zó ontstond de parochiekerk. Lang heeft deze kerk de
"Boerenkapel" geheten, want de "elite" ging naar de mis in de kapel van
de paters. Het deed denken aan de film "Fanfare" met twee
fanfarecorpsen in één klein dorp.
De parochiekerk zat vast aan de kapel van de zusters en werd daarvan
gescheiden door een gordijn. Reuze prettig wanneer er gelijktijdig een
viering plaats vond. Om dit euvel te verhelpen is er een muur gebouwd.
In de zeventiger jaren waren er plannen om een nieuwe kerk te bouwen op
het park. De zusters hadden gebrek aan ruimte. Gasten konden zij
nauwelijks onderdak bieden. De plannen liepen op niets uit. Wél werden
de zijbeuken van de parochiekerk afgestaan en kregen de zusters een
fietsenhok en een gastenverblijfje. In het klooster werden wat muurtjes
gesloopt zodat iedere zuster nu een grotere kamer had. Op de zolder
werden echte kamers gemaakt. Tot dan toe sliepen de zusters in
chamberettes.
In de tachtiger jaren was er een plan om op het aalbessenveld een nieuw
klooster te bouwen; met mooie balkonnetjes. Ook dit feest ging niet
door en het aalbessenveld werd sportveld, vervolgens paardenwei en
nadat het paard verdwenen was, speelveld. Ook het rabarberveld moest er
aan geloven; daar kwam de directiekeet.
Wegens het teruglopende bezoekersaantal in de parochiekerk, wilden de
paters niet langer op zondag twee missen doen. De zusters moesten naar
de parochiekerk. Er werd een gat in de muur gemaakt; een deur erin en
in de eerste banken links werden knielkussentjes gehangen zodat, wie
het wilde, kon knielen zonder houten knieën te krijgen.
Eind negentiger jaren moesten de zusters vertrekken; er waren er te
weinig, de stookkosten vlogen de pan uit en in de winter was het alleen
in de kapel en de keuken lekker warm.
Het bericht van sluiting leverde weer een heleboel overlevingplannen
op: arrangementen waarbij de volwassenen konden genieten van
modderbaden en hooipakkingen terwijl de kinderen buiten genoten van een
skelterbaan en een doolhof. Het geheel moest een soort pretpark, annex
beauty resort worden. Een bungalowpark met vakantiehuisjes, leek ook
wel aardig. Een huisje was er al: "Jan Plezier", een tot vakantiehuisje
omgetoverd kippenhok. Helaas was hier, nadat de stallen afgebroken
waren, geen water en elektriciteit meer omdat dit via de kippenschuur
geregeld werd.
De Stevensbeekse zusters zagen de plannen wel zitten, helaas dacht hun
bestuur er anders over. Het klooster werd verkocht en de parochiekerk
kreeg het fietsenhok en het gastenverblijf terug. Van het fietsenhok
werd een bloemensacristie gemaakt en het gastenverblijf werd een
keurige sacristie en een ruimte om koffie te drinken en het archief bij
te houden. De douche werd gepromoveerd tot kledingkast voor liturgische
gewaden.
Twee keer per maand was er een eucharistieviering ; de andere weekenden
vond een gebedsviering plaats. Iedereen was tevreden tot een dreigende
donderbui vanuit Den Bosch kwam overdrijven. Het leek of de bliksem
insloeg en alle gelovigen uit de kerk verdreef. Nu worden er weer
plannen gemaakt. Een ding is zeker: we hebben weer iets om over te
praten en te fantaseren!
Mogelijkheden:
Caravanstalling. Lukt niet, die dingen kunnen niet door de deur!
Galerie c.q. tentoonstellingsruimte. Dan moet er héél goed gestookt worden, anders is het véél te nat.
Supermarkt. Kun je beter het leegstaande bedrijfspand voor gebruiken.
Concertzaal. Veel te klein, dat kan beter in 't Stekske dan heb je ook horeca.
Atelier! Slecht licht!
Kippenstal. Zaagsel op de grond, drinkbakken en lampen voor de warmte, lekker ruim!
Paardenstal, annex manege, leuk voor toeristisch Stevensbeek. Een paard kan door de deur, want dat kon ook, ooit in het internaat. Daar stond het paard in de huiskamer! (O.K.! Om het er uit te krijgen, het moest draaien, moest de hele kamer leeggeruimd worden.)
Uitvaartcentrum. De aula heb je, nu de rest nog.
Heemkunde. Dan kunnen ook grote objecten bewaard worden. 't Stekske krijgt er bergruimte in de kelder bij.
Chique resort voor senioren, met alle faciliteiten. Daarbij ook wat low - budget behuizingen a.u.b.!
Kippensoep
Piep, het kuiken, kruipt uit zijn ei. Eindelijk kan hij de wereld gaan veroveren. Nadat al zijn veertjes droog zijn en hij en netjes uitziet, kruipt hij onder de kloek uit en kijkt, vol verwachting, rond. De haan, die alles in de gaten houdt, stuift op Piep af en vóór dat het kuiken een tel heeft kunnen bedenken wat hem nu overkomt, spettert de haam water over het kopje van Piep. "Zo, nu hoor je er bij. Je bent nu lid van het meest geweldige kippenhok en je moet je aan de wetten houden!" Piep schudt zich droog en vraagt wat dat betekent: "je aan de wetten houden." "Dat betekent, dat je doet wat ik zeg," antwoordt de haan. "Mag ik vragen waarom dat moet?" reageert Piep een beetje beduusd. "Dat mag je vragen," antwoordt de haan, "vragen worden zorgvuldig genotuleerd, meegenomen en nóóit beantwoord." Er blijken nog meer wetten te zijn; de haan eet, wanneer er voer gestrooid wordt eerst zijn buikje dik, daarna mogen de andere kippen pas gaan pikken. Wanneer de haan kraait, moeten alle kippen netjes luisteren en met hun vleugels fladderen om te tonen hoe veel ze van de haan houden. Piep vindt de haan niet aardig en samen met nog een paar, pas uit het ei gekomen, kuikens, besluit hij niet te fladderen en ook niet te wachten met eten tot de haan klaar is. Deze actie maakt de haan woedend. Hij kraait er op los, steeds vaker en harder. Het beest vergeet helemaal wat zijn taak is: zorgen dat er kuikens geboren kunnen worden. Van pure frustratie raken de hennen van de leg en koelen hun woede op elkaar. Langzamerhand verliezen de hennen hun veren en het is een triest troepje daar in het hok. De haan doet wat hij kan om zijn gezag te laten gelden en van deze inspanning krijgt hij zoveel honger dat er voor de hennen niets overblijft. Omdat het kippenhok in een achtertuintje staat, regent het klachten van de buren. Zij kunnen niet slapen en niet meer nadenken, laat staan een gesprek voeren, door de herrie die de haan maakt. De eigenaars van het kippenhok nemen een moeilijk besluit: het kippenhok gaat weg! Als eerste wordt de haan gevangen en… hij verliest zijn kop. De rest van die dag suddert hij, in z'n blootje, op het fornuis en wordt hij verwerkt tot kippensoep. Ook de hennen gaan er aan. Zij belanden, met z'n allen, gezellig dichtjes bij dichtjes, in de diepvries. Piep en de andere kuikens zijn ontkomen aan dit lot. Piep ontdekt een gaatje in de schutting die rond de tuin staat; hier kan een kuiken door kruipen, maar een volwassen kip niet. Piep wordt gevonden door de buurkinderen die een leuk hokje voor de kuikens bouwen, waar de kuikens geen last hebben van rare regels en gewoon kip mogen zijn.Bindmiddel
Dit gaat niet over maïzena, aardappelmeel of lijm. Het gaat gewoon over een touwtje. Er zijn veel soorten touw: kabeltouw, klimtouw, bindtouw en vliegertouw. Je kunt een stukje touw samenknopen en met jouw vingers er de mooiste figuren mee maken: kop en schotel en nog vele anderen. Wanneer je met z'n tweeën bent, kun je nog meer figuren maken; je kunt overnemen en zó de ingewikkeldste patronen vormen. Je kunt met touw een vlieger oplaten, maar om deze vrolijk te laten vliegen moet je het touw laten vieren. Alléén door de vlieger de nodige ruimte te geven stijgt hij op en komt hij tot leven. Wanneer je hem niet genoeg ruimte geeft, stort de vlieger neer. Wanneer je bergen wilt beklimmen heb je touw nodig om elkaar veiligheid te geven. Nee, je bindt je niet stevig vast aan elkaar, want je hebt ruimte nodig om jouw eigen weg te zoeken. Alleen in noodgevallen trekt het touw strak en… redt het misschien jouw leven.Geloof . . . een spel
In de prehistorie, zo'n tweeënzestig jaren geleden, speelde je, op de kleuterschool, met een altaartje. Alles was aanwezig, óók miniatuur priesterkleding. Er werd netjes gebeden: "appeltjes, peertjes, pruimpjes, amen! Handjes samen, oogjes toe, morgen spelen we kiekeboe!" Het was een spannend spel, er werd om gevochten wie er "pastoor" mocht zijn. Meestal wonnen de jongens, zeker nadat de zuster van de bewaarschool, zich er mee bemoeid had. Het was altijd heel vervelend wanneer het altaartje opgeruimd werd omdat de gemoederen te hoog opliepen. Daarna werd meestal een zéér eigenwijze en verbolgen kleuter naar buiten gestuurd om de ramen te lappen. Omdat de ramen nat en niet schoon werden, stond die kleuter regelmatig, met fikse tegenzin en spinnijdig, te kliederen met water. Weer of geen weer; het was je reinste kinderarbeid! (Die kleuter van toen, vindt ramen wassen nog steeds strafwerk en… doet het nu zo min mogelijk.)Memoires van een oude haas
Pascal ligt in zijn leger; lekker in het zonnetje, te genieten van het voorjaar. Hij knabbelt op een sappig worteltje en geniet van rust na al die jaren dat hij, rond deze tijd, hard moest werken. Eindelijk kan Pascal genieten van zijn pensioen; zijn kinderen hebben zijn taak overgenomen en wat overblijft zijn herinneringen. Hij denkt aan de tijd dat hij niet op zondag moest werken; de klokken kwamen op zaterdagmiddag, om twaalf uur precies, terug uit Rome. Dan was de Vasten officieel afgelopen. Wanneer de avond viel, waren alle eieren verstopt en kon Pascal genieten van een rustige paaszondag. Die dag moest hij beslist niet werken, want er was geen kind te zien. De kinderen hadden, na zaterdag twaalf uur, eerst hun vastentrommeltje leeg gegeten, vervolgens eieren gezocht en er ook daarvan een heleboel soldaat gemaakt. Op zondag lagen de meeste kinderen ziek, zwak en misselijk in bed of op de bank. In het ergste geval hingen ze met hun hoofd boven een teiltje, maar die ellende had meestal 's nachts al plaatsgevonden. De volwassenen waren bekaf van het zorgen voor hun kroost en alle inspanningen van de voorjaarsschoonmaak. Met Pasen moest immers het huis blinken en alle herinneringen aan een lange winter en saaie vastentijd verwijderd worden. Geen raam, geen deur, geen stoep ontkwam aan de poetswoede van ijverige dames. De spinnen waren gevlucht en maakten zich klaar voor hun leven in de vrije natuur. Alle buxusstruiken waren gesnoeid en met de takken werden de huizen versierd. Die takken hadden, in de kerk, nog één keer grondig water gekregen, daarmee moesten ze het een heel jaar volhouden. Ja, Pasen was echt een feest; het leven begon opnieuw; alles was schoon, fris en fruitig en iedereen genoot er van.Koude voeten
Het is donker, koud en stil in de kerk; alleen bij het tabernakel brandt het vlammetje van de godslamp. Ineens wordt de stilte verstoord: "Wat is het toch saai tegenwoordig," bromt de stem van Anthonius van Padua, de patroon van alle sloddervossen, "ik verveel me. Niemand heeft mij meer nodig wanneer er iets zoek is." "Ik ben ook werkeloos," zucht het beeld van de heilige Appolonia, "het lijkt net of niemand meer last van kiespijn heeft." "De mensen gaan naar de tandarts, dat helpt veel beter," merkt Sint Joris op. "Houdt moed, Appolonia," zegt Judas Taddeus, "de tandarts wordt zo duur dat de mensen hem niet meer kunnen betalen. Ze komen beslist binnenkort weer kaarsjes bij jou branden wanneer hun smoeltje zeer doet." "Alles wordt duurder, dus de mensen worden arm, dan hebben ze mij ook nodig," klinkt het uit een donkere hoek waar een stoffig beeld staat. "Och hemel, Benedictus Labre, ben jij er ook nog,?" reageert Anthonius verwonderd, "ik dacht dat de vlooien jou al lang opgegeten hadden." Benedictus Labre, de patroon van armen en zwervers en in zijn leven zelf een wandelende voddenbaal, krabt eens in zijn oksel en slaat zijn ogen ten hemel bij zo'n domme opmerking. Er ontwikkelt zich een discussie over welke heilige het eerst weer werk zal hebben. Judas Taddeus is er van overtuigd dat de mensen dringend om zijn diensten zitten te springen. Hij is immers de patroon van hopeloze zaken. Daar is iedereen het mee eens, want het is echt een hopeloze toestand in de kerk; met regeltjes en voorschriften krijg je daar geen verbetering in. Integendeel, daardoor wordt het nóg erger. De mensen moeten weer vertrouwen krijgen in God en . . . in zijn grondpersoneel. "Dan heb je eerst mij nodig," vindt Sint Joris, "ik kan de draken bestrijden. De draken van angst, wantrouwen, het streven naar macht en het verlangen om carrière te maken." "Met mijn fakkel, kan ik de kerk wat licht geven en de mensen laten zien dat je geloven samen doet en dat naastenliefde de basis is," mengt Sint Dominicus zich ook in het gesprek. "Dan ben ik weer overbodig, dan is het niet hopeloos meer," moppert Judas Taddeus, "hoe erger het wordt, des te beter is het voor mij. Dan komen de mensen weer kaarsjes bij mij opsteken en heb ik geen last meer van koude voeten." "Laat die tandartsen dan maar snel onbetaalbaar worden," zegt de heilige Appolonia, "want ik vernikkel ook van de koude." "Laten wij maar gaan bidden, want al vergeten de mensen ons; wij vergeten hén niet," zegt Dominicus. Zoals vaker gebeurt: in een discussie heeft deze heilige vaak het laatste woord.Droomkerk
De postmoderne restauratie in de kerk is voorbij. Hier en daar suddert het nog wat na en worden ijverig missen gevierd volgens middeleeuwse riten. Wie dáár zijn gelovige inspiratie wil zoeken, moet dat beslist doen. Enkele zeer behoudende bewegingen zijn tot sekten verklaard en gedragswetenschappers hebben hun handen vol. Zij moeten hersenspoelingen ongedaan maken opdat slachtoffers, die zich aan de greep ontworsteld hebben, weer als zelfstandig denkende mensen kunnen leven. Algemeen is het besef door gedrongen dat angst niets te maken heeft met gelovig leven. Absolute zekerheden bestaan niet en voor wie dát accepteert is het leven één groot avontuur.Een hondse onderscheiding
Bello en Blacky, twee zwarte hondjes, liggen onder een struik bij de speelweide in het park, uit te hijgen. Ze hebben net met hun nijdig gekef een paar andere honden weggejaagd. Hun baasjes hielden het niet meer uit, lijnden hun honden aan en liepen kwaad weg. Een heer zei tegen de bazin van de twee keffertjes dat zij eens naar een gehoorzaamheidstraining met haar honden moest gaan. Dit advies was tegen dovemans oren gesproken; mevrouw had haar gehoorapparaten uitgezet, toen haar honden gingen blaffen.De Hokjesgeest
Hoe Krully overleeft
Lievelingetjes van Maria
Eetgewoonten in Absurdistan
Van uw verslaggever ter plaatse: R.E.Porter
Een ontdekking
Bij de grote kerk, midden in de stad is het druk. Vandaag kunnen
de appartementen, die in de kerk gebouwd zijn, bezichtigd worden. Veel
jonge mensen hebben hiervoor belangstelling, want het is een
schitterende locatie om te wonen; dicht bij de winkels en het station.
De prijzen vallen mee, want bij aankoop van de kerk bleek het om een
spotprijs te gaan. Een failliete boedel brengt nu eenmaal nooit veel
op. In het hele land zijn de kerken gesloten en hebben een nieuwe
functie gekregen. Priesters en dominees zijn er niet, want hun
opleiding en salaris kan niet betaald worden. Op kerktoren prijken geen
kruizen maar GSM-masten. Het lijkt of dit het einde is van een gelovig
tijdperk. Schijn bedriegt, zoals vaak het geval is!
Regelmatig komt een groepje mensen bij elkaar. Het zijn mensen die
elkaar gevonden hebben bij het zoeken naar de zin van hun bestaan.
Steeds meer geld verdienen maakte hen niet gelukkig. Seks, hoe spannend
ook, was niet het antwoord op hun vragen. Carrière maken, een top
functie bekleden leidden tot steeds meer stress, Alcohol en drugs
leverden méér problemen op, dan dat zij die oplosten. Ontspannen door
dure vakanties, sporten en behandelingen in wellnessresorts kostten
handenvol geld en het effect was maar van korte duur. Aan het bestaan
ontbrak iets wezenlijks. Verontrust door de toename van het aantal
zelfmoorden in hun kennissenkring, kwamen de mensen bij elkaar om steun
en troost te zoeken in een goed gesprek. In het begin verliepen de
bijeenkomsten moeizaam; er vielen vaak stiltes omdat niemand woorden
kon vinden voor wat hij werkelijk voelde en waar hij echt naar
verlangde.
De mensen zochten op internet en in boeken naar antwoorden. Eén,
eeuwenoud, boek bood een nieuw perspectief. Het vertelde over een man,
die de mensen onderwees. Hij leerde hen dat zij elkaar moesten
liefhebben. Hij vertelde hen ook dat hij een vader in de hemel had.
Geboeid door dit verhaal, besloot de groep vrienden, samen steeds een
stukje uit dit boek te lezen. Het verhaal ging voor hen leven en zij
vertelden er over aan hun kennissen.
De groep werd steeds groter en al snel vormden zich meer soortgelijke
groepjes. Omdat er mensen van heinde en ver naar de bijeenkomsten
kwamen, besloten sommige groepen, samen te eten. Iedereen droeg bij in
de kosten en iedereen was welkom. De maaltijden bleven eenvoudig: soep
met broodjes en soms een glas wijn. De buren werden uitgenodigd en ook
mensen die een maaltijd goed konden gebruiken omdat ze onder het
bestaansminimum leefden. Binnen de groep was iedereen gelijk;
beslissingen nam men in overleg met iedereen die toevallig aanwezig
was.
Omdat de man uit het eeuwenoude boek ook leerde hoe je moest bidden,
begonnen de mensen dit gebed hardop te lezen bij iedere bijeenkomst.
Het voelde goed om een vader in de hemel te hebben. Om echt zijn kind
te worden besloot men dat er een ritueel nodig was om te laten zien dat
je erbij hoorde. Men las in het boek dat er gedoopt werd en dat gingen
ze ook doen; gewoon buiten in de tuin bij het vijvertje met goudvissen.
Het moest natuurlijk wél lekker warm zijn! Hierdoor hoorde je er echt
bij en voelde jij je veilig en geborgen.
In het dagelijkse leven veranderde niets, maar toch werd alles anders.
Het aantal zelfmoorden verminderde drastisch en de beweging verspreidde
zich wereldwijd. Er stonden geen leiders op; er waren geen statuten of
huishoudelijke reglementen. In het boek stond alles wat je nodig had om
te weten hoe het moest. Ter herinnering aan de doop, droegen sommigen
een visje, als hanger aan een ketting.
Het heilige restje
In een kathedraal, ergens in een land, woont een groepje ware
gelovigen de heilige mis bij. Ze hebben ruimte genoeg, want ze zijn
maar met twaalf personen. Dit heeft één voordeel: ze kunnen hun
rollators en scootmobielen gemakkelijk in de kerk parkeren. De vorige
week waren ze nog met z'n dertienen; helaas is één van hen deze week
overleden. Er zal geen requiemmis gehouden worden want de familie van
de overledenen wil op een eigen manier afscheid nemen en heeft een
zaaltje gehuurd.
Met krakende stemmen zingen de gelovigen oude liederen en denken terug
aan hun kinderjaren; toen kerken nog vol zaten en er misdienaars,
acolieten en koren waren. Toen waren er vrijwilligers genoeg en
bestonden er werkgroepen die zich inzetten vóór en rond de kerk. Nu is
één van de twaalf koster en hij vervult zijn plicht schuifelend achter
zijn rollator.
Na de mis, blijft de kathedraal open, dat is traditie, want er bevind
zich een oeroud, Mariabeeld in een zijkapel. In deze kapel is het druk;
de hele dag door komen mensen een kaarsje opsteken en hun zorgen en
verdriet vertellen aan de Moeder van God. Zij is de enige bij wie zij
nog terecht kunnen.
De bisschop ziet dit met lede ogen aan en besluit een einde te maken
aan deze verering. Mensen horen naar hém te luisteren en niet hun
toevlucht te zoeken bij een Mariabeeld. In het vervolg gaat de deur van
de kathedraal, na de mis, op slot. De kaarsjes bij het beeld zijn al
snel opgebrand en op een ochtend ontdekt de koster dat het beeld
verdwenen is. "Een dief," denkt hij. Wanneer hij de sokkel waar het
beeld op stond, bekijkt, ziet hij een briefje liggen. De koster zet
zijn bril op en leest: "Ik ben naar mijn werk! Groetjes, Maria!"
De koster begrijpt er niets van; hij gaat met het briefje naar de
bisschop. De bisschop heeft geen zin om tijd aan deze onzin te
besteden; hij moet zich voorbereiden op de mis. "Het is toch maar een
oud beeld, laten wij ons daarover niet druk maken." Het briefje wordt
in de prullenbak geworpen.
Wanneer mevrouw Janssen, na de lunch, haar hond uitlaat in het park,
ontdekt zij op een bankje een beeldje. Naast het beeld ligt een
briefje. Hier op staat: "Brandt een kaarsje voor mij, dan zal ik jouw
zorgen aan mijn Zoon vertellen. Dat kaarsje herinnert mij aan jou, óók
wanneer je weg bent."
Mevrouw Janssen heeft verdriet, want haar man is pas gestorven. Ze gaat
naar huis en haalt de dikke kaars, die zij van een vriendin gekregen
heeft. Ze zet de kaars voor het beeld op de grond en steekt hem aan. Ze
kijkt naar het beeld en het lijkt net of dit naar haar knipoogt.
Mevrouw Janssen is verwonderd, maar ineens bedenkt ze dat ze snel naar
haar werk moet; de lunchpauze is bijna voorbij; ze mag beslist niet te
laat komen en ze moet haar hond nog naar huis brengen.
Aan het eind van de dag staan er in het park, vóór het bankje bijna
veertig kaarsen, in alle soorten en maten. De volgende dag staan er nog
veel meer kaarsen! Het wordt steeds drukker in het park bij het bankje;
veel mensen komen iedere dag even naar het beeldje; ze steken een
kaarsje op, vertellen hun zorgen en gaan getroost verder.
De gemeente besluit een kleine kapel te bouwen, want je kunt zo'n
beeldje toch niet in weer en wind laten staan. Bovendien staat het wel
aardig, want juist aan deze hoek van het park ontbrak nog iets. Het
wordt een eenvoudig gebouwtje, gemaakt van oude stenen. Het lijkt net
of het er altijd heeft gestaan. Er worden wat extra bankjes bij
geplaatst en een grote afvalbak. "Nu hebben we een leuke hangplek voor
ouderen," denkt de burgemeester. Tot zijn verbazing merkt hij dat ook
veel jongeren de weg naar het kapelletje hebben gevonden. Hij geeft de
politie opdracht de situatie goed in de gaten te houden.
Mevrouw Janssen koopt een zak waxinelichtjes bij het Kruidvat en legt
die in de kapel. Het briefje wordt ingelijst en naast het beeldje aan
de muur gehangen. Altijd branden er kaarsjes en staan er bloemen bij
het beeld. Veel mensen vinden troost want zij voelen dat er iemand is,
die van hen houdt! De waxinelichtjes worden regelmatig aangevuld;
niemand zoekt tevergeefs naar een kaarsje. Ook 's nachts, wanneer
verdriet het zwaarst is, gaan mensen naar het park en bidden bij het
beeldje. Maria heeft het nog nooit zó druk gehad! De politie heeft
nooit iets te doen in deze hoek van het park. Agenten steken ook een
kaarsje op wanneer ze zich met een zaak geen raad weten.
In de kathedraal worden geen missen meer gelezen, want ook de laatste
ware gelovige is gestorven. De kathedraal wordt een museum; de bisschop
pakt zijn koffers en gaat naar Rome. Hij besteedt zijn tijd aan het
bestuderen van regels en voorschriften voor geldige erediensten. Héél
modern noemt hij regels en voorschriften "afspraken". Veel contacten
heeft hij niet, de Romeinse manier van leven vindt hij veel te frivool
en hij staat stijf van de verzuring. Van één ding is hij zeker: hij
heeft gelijk en hij komt beslist hoog in de hemel!