Op herhaling

Het kind fronst zijn voorhoofdje en rilt wanneer hij denkt aan wat hem te wachten staat. Ieder jaar, in deze weken, bereidt het zich voor op een van de moeilijkste dingen in zijn leven: geboren worden. Het went maar nooit! Iedere keer dezelfde ellende: met je hoofd naar beneden hangen en dan moet je, je door iets heel nauws heen zien te wurmen. Benauwd, zéér benauwd en nét wanneer je denkt dat je stikt, ben je er! O.K.! Je weet dat het goed zal gaan, want het is al 2011 keer goed gegaan, maar het blijft een inspannende gebeurtenis. Bovendien waarom moet dat nu persé in zo'n koude, tochtige stal? Ja, die os doet zijn best en dat is heerlijk, anders zou het helemaal niet te harden zijn. Geboren worden in een gewone slaapkamer of in het ziekenhuis, is toch een stuk comfortabeler; met lekkere voorverwarmde dekentjes en een warm badje. Nee hoor; hij krijgt doeken, die ook koud zijn en bovendien een beetje stinken omdat ze véél te lang in de tas van zijn moeder hebben gezeten. Maar je moet er iets voor over hebben om mensen een fijn feest te bezorgen. Daar is zijn geboorte nu eenmaal voor nodig, want wanneer je het helemaal aan dat rare figuur, in dat rode pak, overlaat, wordt het echt een rommeltje. Dat figuur denkt alleen maar aan cadeautjes; hoe duurder, des te beter. Nee, het kind laat zien, dat je ook met weinig gelukkig kunt zijn. Een lieve moeder is genoeg; dan heb je melk om te drinken en geen last van een rammelende maag. Bovendien ruimt ze ook de rommel op die jij in jouw luier deponeert. Dat is dus goed geregeld; maar die koude stal en dat prikkende stro, daar moeten ze eens iets anders op verzinnen. Je zou toch denken: het is 2012, nu krijgen baby's toch een fijn matrasje met lakentjes en dekentjes. Maar nee, deze baby zal het ook dit jaar weer met stro moeten doen. Dan moet je ook hopen dat daar geen pikkende beestjes in zitten! Het kind moet er niet aan denken zoals dat jeukt!
Het kind draait nog eens behaaglijk in het warme vruchtwater en luistert naar het kloppende hart van zijn moeder. Nog even is het heerlijk rustig; dat kloppende hart is toch de fijnste muziek en nu maar hopen dat moeder geen olijven eet vanavond. Wanneer ze dat doet, lijkt het of het kind zich midden in een oorlog bevindt; dan knalt en rommelt het om hem heen en kan hij niet slapen. Voordat het kind echt gaat slapen, draait het zich in de juiste houding. Hoofd naar beneden; nu kan er niets fout gaan en, o ja, die lastige slang moet boven hem hangen. Na wat gewurm en getrap zit alles goed. Het kind steekt zijn duim in zijn mond en gaat lekker slapen en droomt van engeltjes die een heerlijk donsbedje bij zich hebben.

Mega fusie

De fusie van kerken is voltooid; één kerk is nog over: de Sint Pieter in Rome. De enige priester die er nog is, is pastoor, deken, bisschop en paus tegelijkertijd. Paus Johannes de vierentwintigste woont alleen in het Vaticaan. Hij kookt zelf zijn potje want koks, butlers en alle andere bedienden zijn wegbezuinigd. Het is een eenzaam bestaan, want zelfs wanneer hij een mis doet, komen er maar weinig mensen. Niemand neemt de moeite om in het vliegtuig te stappen om de zondagse mis bij te wonen en dat was wél de bedoeling. Jammer, fuseren is blijkbaar niet altijd een goede oplossing. Wanneer iets te groot wordt barst het uit zijn jasje en vliegt de inhoud alle kanten op.
Johannes heeft er schoon genoeg van en besluit dat het tijd is om zich te wijden aan een zéér bijbelse hobby: vissen. Hij trekt zijn spijkerbroek, een T-shirt en windjack aan, stapt in zijn auto en rijdt naar een hengelsportwinkel. Daar koopt hij alle benodigdheden om te kunnen vissen. O.a. een viskoffer die gevuld is met alle mogelijke en onmogelijke soorten namaak vliegjes. Nu moet het lukken!
De paus rijdt wat rond en ziet bij een riviertje een stel jongens die druk in de weer zijn met hengels en schepnetjes. Dit zal dus wel een goed stekkie zijn. Johannes laadt zijn spullen uit, klap een visstoeltje open en doet een vliegje aan de haak. Hij wacht en wacht; na twee uren heeft hij nog niets gevangen. De jongens vangen vis na vis en kijken eens naar Johannes.
"Willen ze niet bijten?" vraag een jochie van negen. "Nee," antwoordt Johannes, "maar geduld is een schone zaak." "Wat voor aas gebruik je?" wil een ander weten. "Het beste dat ze in de winkel verkochten," zegt de paus. De jongens bekijken de vliegjes die Johannes heeft en beginnen te lachen. "Dat is geen aas, dat lusten de vissen hier niet," zegt er een. "Je moet wormen gebruiken, die vinden de vissen wel lekker. Hier, probeer dit eens."
Een groezelig handje geeft een vette, glibberige worm aan Johannes. De paus weet niet wat hem overkomt; nu vertelt een kind hem hoe hij iets moet doen? Hij weet toch alles en iedereen moet naar hem luisteren. Dit is raar! Omdat de emmer van de jongens vol vis zit en die van hem leeg is, besluit te paus toch maar eens naar een ander te luisteren. Hij prikt de worm aan het haakje en twee minuten later ligt de eerste vis in zijn emmer. Aan het einde van de middag is ook de emmer van de paus gevuld met vis.
Hij heeft intussen nagedacht: door naar die jongens te luisteren, lukte het vissen te vangen. Misschien is het mogelijk, door naar mensen te luisteren, hen ook weer enthousiast voor de kerk te maken. (Ja, ja, dat was toch de opdracht aan dat andere stelletje vissers: mensen vangen?) Samen met de jongens heeft Johannes een leuke middag; ze kletsen wat af. Moe maar tevreden gaat de paus terug naar het Vaticaan en geniet die avond van een zelf gevangen visje.

Trial and error

Hoe verander je de situatie binnen de kerkelijke structuren van het bisdom? Dit gebeurt d.m.v. "trial and error". In gewoon Nederlands betekent dit, dat er dingen gewoon uitgeprobeerd worden. Hierbij kan het goed gaan, maar het kan even zeer fout gaan. Wanneer het fout gaat, is dat jammer en je probeert het opnieuw op een andere manier. Het verschijnsel "pilot parochie", is zo'n uitprobeersel. Er zijn wat plannen uitgedacht en op papier gezet, die in de praktijk getoetst moeten worden. Vrachten vragenlijsten moeten ingevuld worden, zovéél dat iedereen snel zegt: "ik doe maar wat, dan ben ik er van af!" Met behulp van deze, niet juiste, gegevens worden plannen ontwikkeld. Deze plannen worden uitgevoerd zonder inspraak van de beminde gelovigen. Immers het betreft een proef en bij laboratorium proeven wordt ook nooit inspraak verleend aan ratten, muizen, konijnen; zelfs chimpansees hebben niets in te brengen. Dat er dieren sterven door de proeven en vaak gruwelijk lijden, is iets dat er bij hoort. Het is vervelend, maar om een resultaat te bereiken wordt bijkomende schade ingecalculeerd.
Wanneer een dergelijk model toegepast wordt op een "pilot parochie", leidt dit ook tot bijkomende schade. Aangerichte schade herstellen door beslissingen terug te draaien, is in vele gevallen niet mogelijk. Mensen kunnen nu eenmaal iets dat dieren niet kunnen: weggaan en weigeren voor dit experiment te betalen.
Vrijwilligers missen de motivatie en vooral het plezier, om door te gaan; zij stoppen. Dat er intussen onherstelbaar leed is aangericht; dat sommigen zich tot in het diepst van hun ziel beledigd voelen en veel verdriet hebben; dat verhoudingen binnen de deelparochies zwaar verstoord zijn; dat men zich ontheemd voelt, wordt kennelijk gezien als bijkomende schade.
Van een Kerk die God's liefdevolle houding t.a.v. mensen preekt, kan men eigenlijk niet verwachten dat zoveel opgeofferd wordt om orde en regels in ere te herstellen. Waar is het respect voor Gods schepping en in het bijzonder voor het meest unieke schepsel van Hem: de mens?

De inbreker

Oh, oh, wat zijn zij bang! De mannen en vrouwen zitten dicht bij elkaar te bibberen van angst. Alle deuren zijn gesloten; op het nachtslot, grendels erop en op de voordeur zelfs een stalen balk. De ramen zijn dicht met gesloten rolluiken ervoor. Ook alle gordijnen zitten potdicht. "Hebben we het kattenluikje wel dicht gedaan?" vroeg een vrouw met spierwit haar. "Ja, de grendel zit erop en dat snert beest van jou is binnen," antwoord een chagrijnige oudere heer. "Je moet die voddenbaal eens opruimen," zegt een ander, "dat beest brengt alleen maar rommel binnen." "Rommel binnenbrengen is tegen de regels," merkt een dame met grijs haar op. "Ik ben doodsbang voor muizen," zegt de vrouw met het witte haar, "Miepsie vangt muizen, dus Miepsie gaat niet weg." "Wie vertrouwt op zijn geloof en zich strikt aan alle regels houdt, hoeft niet bang te zijn voor muizen," gromt de oudere heer. "Ja, omdat jij je niet aan de regels houdt en niet voldoende gelooft, moeten wij allemaal bang zijn," meent de dame met grijs haar. "Jullie zijn niet bang voor een kat of muizen, maar voor inbrekers," zegt de witharige vrouw fel.
Ineens klinkt er gestommel op de gang; de kamerdeur gaat open en een man van net in de dertig, gekleed in een lang wit gewaad, komt binnen. "Goedenavond samen, jullie hebben wat problemen met regeltjes? Dat hadden die Farizeeërs en Sadduceeërs, tweeduizend jaar geleden ook. Misschien kan ik jullie wat advies geven."
De man kijkt naar het groepje mensen. De vrouw met het witte haar is flauw gevallen. De chagrijnige heer heeft het in zijn broek gedaan van angst en ruikt niet naar viooltjes. De twee anderen zitten te klapperen met hun gebitten die toch al niet al te vast zaten. De dame met het grijze haar begint te gillen: "Help, een inbreker! Alarm, alarm, bel 112! Bel de politie, bel de brandweer en laat een ambulance komen. Straks vermoordt hij ons!"
"Herkennen jullie mij dan niet?" vraagt de man, "kijk eens naar mijn handen en voeten." "Niks daarvan, niet kijken, dat is gevaarlijk," gilt de vrouw, "je bent een inbreker of een spook. Maak dat je wegkomt. Spoken en inbrekers zijn tegen de regels, dus dat mag niet. Weg, weg, weg!"
De man zucht eens en zegt: "O.K.! Ik ga al. Ik had toch beter naar de heilige Geest moeten luisteren toen hij zei dat er met dit soort gelovigen niets te beginnen is. Dat krijg je nu eenmaal wanneer God de mens een vrije wil geeft. Die ellende in de Kerk van tegenwoordig moet dus echt vanzelf overgaan." Hoofdschuddend vertrekt de man en laat de vier in opperste verwarring achter.

Héél zielig

De kerk voelt zich ziek. Niet een beetje ziek; zo'n verkoudheidje dat snel weer over gaat, maar echt vreselijk ziek. Het lijkt of hij het steeds kouder krijgt; af en toe is er wat warmte, maar dat is niet genoeg om alle balken en muren lekker warm te houden. Door de regen wordt het nóg erger; de kerk voelt zich helemaal koud en klam; het vocht zit in al zijn kieren en gaten, het lijkt wel of hij langzaam wegrot. Au, au, dat doet pijn! Die verhipte schimmels wurmen zich overal tussen en wrikken net zolang tot er weer een scheurtje in het hout zit. Zijn deuren hebben het ook moeilijk; ze worden steeds strammer, want ze krijgen veel te weinig beweging. Vroeger gingen ze soms wél tachtig keer, achter elkaar, open en dicht; dat was een prima oefening waardoor de scharnieren in conditie bleven. Nu gebeurt dat nog zelden en rust roest.
De kerk rilt zo hard dat zijn pannen ervan klapperen en de ruiten rinkelen. Ai, weer een barst erbij. De kerk kermt van de pijn, dit is echt niet te harden! Het ergste vindt de kerk niet de pijn, maar de eenzaamheid. Vroeger vonden mensen het fijn om hem te bezoeken; nu komen er nog een paar omdat ze vinden dat ze naar de kerk moeten gaan. Wanneer ze er zijn hopen ze dat het snel klaar is en ze weer naar hun warme huizen mogen gaan. Mensen vinden het niet fijn meer in de kerk; ook voor hen is het koud, kil en het ruikt niet lekker fris.
De kerk weet dat hij gaat sterven. Hij hoort allerlei geruchten; er zijn plannen om hem te sluiten en helemaal leeg te ruimen. Wat er daarna met hem gaat gebeuren is niet zeker, één ding staat vast: hij is dan geen kerk meer. "Misschien is er leven ná de dood," peinst de kerk, "dat is er voor mensen ook, dus waarom zou dat voor een kerk niet het geval zijn? Misschien ben ik dan een kerk in een andere vorm en is er weer leven in mij. Dan is het beslist weer lekker warm en komen er mensen graag bij mij op bezoek. Ik hoef er niet uit te zien als een echte kerk, misschien lijk ik dan meer op een zaaltje in een gemeenschapshuis." Hier over dromend geeft de kerk het op; met klapperende dakpannen en rinkelende ramen gaat de kerk dood. De mensen treuren en zoeken nieuwe manieren om toch een kerk te hebben.

Zielig

De zwerver slenterde door de stad. Hij liep met zijn ziel onder zijn arm. De hele wereld had hij gezien: van Noorwegen tot Australië, zelfs in China was hij geweest. De zwerver zocht zijn ziel en zaligheid en had niet in de gaten dat die ziel onder zijn arm zat. Op alle mogelijke manieren had hij gemediteerd; door al die rare houdingen was hij behoorlijk lenig geworden en kon nu zijn voeten in zijn nek leggen, maar zalig vond hij al dat gedoe niet. Hoe hij ook geprobeerd had zich aan alle regels en voorschriften te houden, zijn ziel en zaligheid vond hij niet. Van vasten kreeg hij alleen honger; geen vlees eten, bezorgde hem dromen vol heerlijk kroketten en malse biefstukken. Het niet doden van vliegen, muggen en ander ongedierte, leverde alleen jeuk op. Allerlei zeer vrome mensen beloofden de zwerver dat hij zijn ziel en zaligheid zou vinden wanneer hij maar precies deed wat zei zeiden. Goed, hij had het, manmoedig, geprobeerd en was er alleen arm van geworden want iedere "vrome" wilde graag geld voor zijn diensten ontvangen. Berooid en uitgeput was de zwerver op weg naar het plaatsje waar zijn ouders woonden.
Toen hij thuis kwam ontdekte de zwerver, dat iedereen blij was hem weer te zien. Zijn familie kwam op bezoek en vertelde hoe zij genoten hadden van zijn reisverslagen en de foto's die hij hen steeds gestuurd had. De verhalen en foto's waren door een van zijn neven, gebundeld en uitgegeven als boek. Tot grote verbazing van de zwerver, bleek dat hij minder arm was, dan hij dacht, want het boek werd goed verkocht. Hij werd gevraagd voor interviews op de televisie en radio. Men was zeer geïnteresseerd in zijn zoektocht naar zijn ziel en zaligheid. Door zijn verhalen hadden anderen hun ziel en zaligheid gevonden of wisten nu waar zij die konden vinden. De zwerver besloot dat het tijd werd verder te gaan met zijn zoektocht en hij vertrok weer naar verre oorden. Dat zijn ziel onder zijn arm zat, had hij nog steeds niet in de gaten.

De zoektocht

Japie Slim wilde het nú weten: waar is God? In zijn huis kon hij hem niet vinden, hoe hij ook zocht in alle hoeken gaten, in en achter kasten; in de kelder en op zolder. God zat zelfs niet achter het behang geplakt. Japie besloot al zijn vrije dagen op te nemen en een paar weken aan de speurtocht te wijden. Hij pakte zijn rugzak in; een schone onderbroek, een handdoek en wat zakdoeken. Een zaklantaarn en een vergrootglas leken hem ook handige dingen om mee te nemen. Hij smeerde een stapeltje boterhammen; trok zijn wandelschoenen aan en . . . liep fluitend de deur uit.
"Waar zou die God toch zitten," vroeg Japie zich af. De meest logische plek leek hem de kerk; jammer, de kerk was net door de bisschop gesloten. "Dan maar naar een volgend dorp," dacht Japie. Hij liep stevig door en ontdekte dat ook de kerk van het volgende dorp; het daarop volgende en het daarop weer volgende dorp, door de bisschop op slot was gedaan. "Wanneer God uit zijn huis gezet is door de bisschop, woont hij nu natuurlijk ergens anders," dacht Japie. "Misschien woont hij nu gewoon in een flatje, of een eengezinswoning en misschien heeft hij nu telefoon."
Hij belde inlichtingen met zijn mobieltje en vroeg naar het nummer van God. De juffrouw vroeg het adres en de postcode, helaas dat wist Japie nu net niet. Dus ging Japie maar wat rondlopen en hoopte dat hij vanzelf zou zien waar God nú woonde. In de rijke villawijk blaften overal honden achter gesloten hekken. Nee, daar zou God niet wonen, want daar was hij beslist niet bereikbaar voor iedereen.
In de arbeidersbuurt was iedereen druk met zichzelf en op zijn vraag kreeg Japie geen antwoord. Mismoedig liep hij door tot hij op een groot grasveld een tentenkamp zag staan. Het was een raar bij elkaar geraapt zooitje tenten en vóór de tenten zaten alleen mensen met een donkere huidskleur. Vanuit een zijstraat kwam een busje aanrijden. Japie moest opzij springen, oei, dat ging bijna mis. Twee jongen vrouwen stapten uit de bus en schoven de deur open. Samen pakten zij een heel grote pan, die voor hen veel te zwaar was. Japie kon het niet aan zien en bood aan om te helpen. Gelukkig deed Japie aan krachttraining en kon hij de pan gemakkelijk naar een tafel brengen. De vrouwen volgden met kratten vol brood en pakjes melk.
"Wil jij de soep opschepen?" vroeg de blonde vrouw. Japie knikte en pakte de grote lepel. Hij schepte, een half uur lang, soep in borden, kommen, mokken en pannetjes. Toen de pan leeg was had Japie een lamme arm. "Ben jij het er ook niet mee eens, dat deze mensen niet in ons land mogen zijn?" vroeg de vrouw met bruine haren. "Zijn zij ook uit hun huis gegooid," was de wedervraag van Japie; "ik ben op zoek naar de huidige verblijfplaats van God, want die is ook overal uit zijn huis gezet. Weten jullie misschien waar die gebleven is." "Hij zal wel hier zijn," antwoordde de blonde vrouw. "Kijk de meeste mensen bidden voor hun eten, dan is God beslist dicht in de buurt. Koop een tent voor hem, dan heeft hij ook een plek om tussen de mensen te wonen."
Japie vond dit een goed idee; hij kocht een grote tent, zette die op en hing er een bordje op met de tekst: "Tent van God, iedereen is welkom." Japie kocht ook wat heathers en zette die in de tent. Nu had iedereen in het tentenkamp een plaats waar ze konden schuilen en opwarmen. God ontfermde zich over ieder die het moeilijk had. Japie hielp, al zijn vrije dagen, met het opscheppen van soep en ging daarna tevreden terug naar zijn werk. Nu wist hij waar God woonde: in een tent tussen mensen die het moeilijk hebben!

Houdini
(of . . . wat er gebeurt wanneer een preek een beetje saai is)

Houdini de kameel verveelt zich. Het eeuwige sjokken, schommelend van de ene naar de andere kant, door het mulle zand, is zó vreselijk saai. Hij droomt van avonturen; hij wil beroemd worden en dingen doen, die nog nooit iemand gedaan heeft. Wat gaat hij doen? De snelste kameel van de hele wereld worden? Nee, dat is niet leuk want alle kamelen kunnen heel hard lopen; daar is geen kunst aan. Als eerste kameel naar Mars vliegen? Mars is, volgens de berichten, ook een grote zandbak, dus verandert dat niets; dan moet hij wéér door het zand baggeren. Salto's maken aan een rekstok? Daarin is Epke Zonderland véél beter!
Ineens weet Houdini het: hij heeft gehoord dat het mogelijk moet zijn dat een kameel door het oog van een naald kruipt. Het is een oud verhaal en nergens staat beschreven hoe je zoiets aan moet pakken. Maanden lang prakkiseert de kameel zich suf. Het staat voor hem vast dat je voor zo'n onderneming flink moet afvallen. Enthousiast schrijft Houdini zich in bij de Weight Watchersbende en volgt de adviezen op. Hij overleeft op salades zonder dressing en knabbelt rauwe worteltjes. Na acht weken is Houdini zeer slank en besluit hij het erop te wagen. Hij koopt een vaatje smeerolie bij de garage op het dorp en smeert zich daar goed mee in. Nu glibbert en glijdt de kameel; niemand kan hem vastpakken.
In het naaimandje van een oma, vindt Houdini een grote stopnaald. De eerste poging mislukt; het gaatje is echt véél te klein; hij krijgt zijn snoet er niet eens door. Weer denkt de kameel een poosje na, dan krijgt hij een lumineus idee: metaal wordt zacht wanneer je het warm maakt. Houdini gaat naar een smid en vraag of die het oog van de naald warm wil maken en . . uit kan rekken. Met vereende krachten werken de smid en Houdini aan het vergroten van het oog. Het metaal is nu zo dun dat je het bijna niet meer kunt zien, maar het heeft een enorme afmeting. Houdini denkt dat hij er nu doorheen kan. Omdat hij lekker glibberig is, glijd het oog over zijn kop en rug. Wanneer hij het over zijn achterpoten op de grond laat glijden, is de kameel geweldig trots! Hij heeft bewezen dat een kameel door het oog van een naald kan kruipen!

De restauratie

Aan de rand van het dorp stond een mooi huis; grote ramen maakten de kamers licht en vrolijk. De gezellige inrichting straalde gastvrijheid uit en vaak kwamen mensen op bezoek. Voor het huis bevond zich een groot grasveld omzoomd met borders vol bloemen. De bewoonster van het huis, een oude dame, genoot van haar huis en vooral van haar tuin. Ook de kinderen van het dorp genoten van de tuin, zij mochten het grasveld gebruiken om te voetballen. De mevrouw vond het heerlijk om naar spelende kinderen te kijken en dat er af en toe een bloemetje sneuvelde vond zij geen ramp. Jammer genoeg werd de mevrouw te oud om nog langer in haar grote huis te wonen. Zij verhuisde naar een aanleunwoning en het huis werd verkocht aan een echtpaar zonder kinderen.
De dorpskinderen hoopten dat zij hun voetbalveldje zouden mogen blijven gebruiken. Helaas, ze werden weg gestuurd. Het stel wilde een model gazon en daarop mag je nu eenmaal niet voetballen. Om de kinderen tegen te houden, liet het echtpaar een muur rond hun tuin bouwen met een elektrische poort erin. Op de muur kwamen glasscherven en bij de poort camera's opdat het echtpaar kon zien wie er aanbelde.
Binnen hun huis voelden zij zich nog niet echt op hun gemak; je hoorde zoveel over inbraken en moorden. Vooral de grote ramen leken erg onveilig, daarom werden deze veel kleiner gemaakt, er kwam dubbel, onbreekbaar glas in. Het echtpaar voelde zich nog niet veilig genoeg, daarom lieten zij tralies voor de ramen aanbrengen. Het lichte, zonnige huis werd donker en somber; het leven was er uit en het leek of zelfs vogels de tuin meden. De bloemen waren verdwenen, want een gazon was gemakkelijker in onderhoud. De hele dag zoefde een elektronische grasmaaier over het gras, dat ieder grassprietje nauwkeurig trimde.
De dorpskinderen kregen een hekel aan het echtpaar. De camera's bij de poort schakelden zij uit door er lappen over te gooien. Daarna leefden zij zich uit met belletje trekken. Het was leuk om het angstige gepiep van de vrouw te horen door de intercom.
Na een poosje was de lol eraf; dus zochten de kinderen een ander vermaak. Bij het verzorgingshuis met aanleunwoningen was ook een groot grasveld. Dit was geen keurig onderhouden gazon, dus zéér geschikt als voetbalveldje. De kinderen ontdekten dat hun oude vriendin, bij dat veld woonde. Nu was iedereen tevreden want, het enige dat de mevrouw in de aanleunwoning miste, was het vermaak van spelende kinderen.
Het echtpaar in het tot vesting verbouwde huis, was nog steeds bang voor de boze buitenwereld. Zij werden oud in grote eenzaamheid en gingen dood van chagrijn, want met al hun streven naar veiligheid en perfectie, vergaten zij te leven.

Vriendschap;
een verhaal zonder grenzen

Vrienden voor het leven! Er wordt vaak over gezongen, maar meestal besef je niet hoe waardevol vriendschap is. Vriendschap heeft niets te maken met het voorjaar en hormonen die dan op tilt slaan. Vriendschap is niet bedoeld om de menselijke soort voort te planten; ze is nodig om de soort menselijk te maken. Vriendschap beperkt zich niet tot familie, sociale klasse, of geloofs-overtuiging; houdt niet op bij de grens van het land waar je woont. Voor vriendschap is leeftijd van geen enkel belang; jouw vriend kan ouder of jonger zijn dan jij.
Vriendschap wordt niet onderhouden door cadeautjes; zelfs een kerstkaart is vaak niet nodig. Voor een vriend hoef je jezelf niet op te doffen; je mag jouw eigen, verschrikkelijke zelf zijn. Vriendschap geeft veiligheid en geborgenheid, door het besef dat een ander jou begrijpt, zonder daar veel woorden aan vuil te maken. Echte vriendschap is niet exclusief; het sluit anderen niet uit. Je kunt een vriend jaren niet zien en dan . . . bij die ontmoeting, is het of je elkaar gisteren gesproken hebt.
Vriendschap is niet gebonden aan wetgeving en regels, maar vindt zijn kracht in respect en het elkaar zonder voorbehoud het beste wensen. Wanneer mensen strijden om macht, geld en aanzien, verdwijnt de vriendschap en worden menselijke verhouding zakelijk en kil. Dan zijn regels noodzakelijk om enorme puinhopen te voorkomen en hecht men meer waarde aan plichtbesef dan aan liefdevol omgaan met elkaar. Een feest waarbij jij je strikt aan regels moet houden, is geen feest. Echt vieren kan alleen wanneer je in vriendschap met elkaar verbonden bent en er sprake is van openheid en respect voor elkaars overtuiging.
Theillard de Chardin zei ooit: "De wereld is rond opdat de vriendschap er omheen kan lopen!" Laten we onze wandelschoenen aantrekken en samen op weg gaan.

Er was eens . . .

Er was eens een tijd dat wij met een fijn gevoel uit de kerk kwamen. We hadden weer moed en durfden de komende week, met alle dagelijkse beslommeringen, aan. We waren er van overtuigd dat, wanneer het tegenzat en het soms niet lukte, er iemand was die ons begreep. Die iemand vertelde ons dat we het steeds opnieuw moesten proberen en dat hij, ondanks al onze stommiteiten, veel van ons hield.
Ons katholieke geloof was een blij geloof, dat relativeerde en waarbij je lachen mocht, soms zelfs in de kerk. Met een glimlach de kerk verlaten was heel gewoon en kwam vaak voor. Er waren misdienaars, acolieten, lectoren en vrijwilligers die zich niet voor honderd, maar voor tweehonderd procent inzetten. Met de pastoor konden we praten over allerlei zaken; zorgen en problemen, maar ook over gewone dingen. We deden het samen en maakten vieringen tot een bron van inspiratie van waaruit je begeleid werd op jouw weg, samen met God.
Het ging om God, die alles gemaakt heeft; ook deze maatschappij waarin we nú leven. Een samenleving waarin bijgeloof door de wetenschap achterhaald is; waarin wij vrij zijn te kiezen hoe wij ons leven invullen. Ondanks de verworvenheden van wetenschap en technologie, bleven wij ons verbazen over de wonderen die wij iedere dag ervoeren; die knipoog, juist op het moment dat je gruwelijk in de knoop zat. Verwondering voelden wij bij de warmte en hartelijkheid waarmee voor iemand gezorgd werd. Vooral werden wij geraakt door de liefde die mensen soms 50 jaren bij elkaar hield. Het wonder van liefde en vriendschap is niet te verklaren door wetenschap en technologie; dit is een geschenk van God. De verhalen over deze liefde en vriendschap lazen wij in het evangelie en we leerden het toepassen in ons leven. We leerden zoveel dat we zelf ook anderen konden inspireren met onze verhalen en beseften dat dit een grote verantwoordelijkheid was. We bereidden ons grondig voor en werden aangemoedigd door de pastoor, die ons bege-leidde. Het was een rijke, inspirerende tijd, pas toen we het kwijt waren, hadden we in de gaten, hoe bijzonder het was geweest.

Het ware geloof

De ware gelovige had het gehoord: alléén nette boeken lezen die niet afwijken van het Rooms Katholieke geloof. Ook moest hij uitsluitend lid zijn van verenigingen die zijn geloof respecteerden. Van ketterij en schisma moest hij, W.G., zich verre houden, dit waren grote zonden. Toegewijd ging W.G. aan de slag. Hij onderzocht zijn boekenkast: de Bouquetreeks van zijn vrouw belandde direct op de brandstapel. Zijn detectives en romans ondergingen het zelfde lot, omdat hierin teveel misdaad en seks voorkwamen. De brandstapel groeide en de boekenkast werd leger. Alleen de Bijbel en een boek over Bernadette Soubirous stonden er nog in. W.G. nam zich voor in het vervolg alléén heiligenleven te kopen; daar kon toch niets mis mee zijn. Zijn lidmaatschap van de fanfare werd opgezegd omdat de meeste leden nooit in de kerk kwamen. Gaan zwemmen; dus met ongelovigen in het zelfde water? Nee, dat kon ook niet meer. Ook voetballen bleek niet langer mogelijk, want daar werd soms een lelijk woord gezegd, wanneer W.G. niet goed oplette.
W.G. zocht naar echt katholieke verenigingen en ontdekte, dat deze al lang uitgestorven waren. Zelfs de Katholieke Geitenfokvereniging was opgeheven. Niemand begreep waarom je geiten op een katholieke manier moest fokken. Zelfs in de politiek was er geen partij meer te vinden die echt katholiek was. Ja, het CDA, maar daarin zaten meer protestanten dan katholieken en .. protestanten zijn ketters, dus ook die partij deugde niet.
Op zijn werk kreeg W.G. het steeds moeilijker; zijn collega's noemden hem een heilig boontje omdat W.G. geen onvertogen woord van hen tolereerde; niet mee ging om na het werk iets te drinken en altijd strak en stijf in het pak rondliep. Ook thuis had W.G. het moeilijk; zijn vrouw was woedend omdat hij de Bouquetboekjes verbrand had en ook de mooie romans, die zij nog niet uit had. Vroeger koelde zijn vrouw af wanneer W.G. naar de fanfare ging, of naar het voetballen. Nu bleef zij kwaad en wilde zelfs niet meer bij hem slapen.
W.G. begreep er niets van; hij had echt alles gedaan wat het geloof van hem vroeg. Eén ding was hij vergeten: zelfs bij miswijn wordt een druppeltje water gedaan.

De wereld volgens Tali

De weledelgeboren heer Theodorus Aloysius (roepnaam:Tali) Ban, vindt zich zelf zéér belangrijk. Sinds enige tijd richt hij zijn aandacht op het gebeuren in de kerk en meent dat hij dat hij de geroepen persoon is om daar orde op zaken te stellen. Hij volgt een mottenballenopleiding en gaat aan de slag. Om zich goed te concentreren zet hij oogkleppen op en doet dopjes in zijn oren. Nu kan niets hem afleiden van zijn heilige plicht: orde scheppen. De gelovigen moeten leren niet na te denken; zij dienen als makke schaapjes braaf hun herder te volgen. Nadenken is slecht; dat heeft niets met geloof te maken. Je verstand gebruiken leidt tot ellende en verwarring en daar heeft mijnheer Ban een hekel aan. Wie denkt en vragen stelt is verdacht en beslist zondig. Wanneer mensen tegen sputteren maken zij zich moe voor niets. Heer Ban is zéér standvastig en laat zich niet beïnvloeden. Hij waait niet met alle winden mee en lijkt zeker niet op een kameleon.
Het blijkt moeilijk te zijn volwassenen te overtuigen van de wijsheid van Tali; zij sluiten zich af en roddelen over hem. Zij volgen zijn cursussen niet en komen zeker niet bij hem biechten. De kerken lopen leeg en moeten sluiten. Nee, dat is niet de schuld van Tali Ban, dat komt door de ketterse gedachten die de gelovigen hebben. De heer Ban richt zijn pijlen op de jeugd, misschien kan hij die winnen voor zijn ideeën. Allereerst moet de jeugd nederig gemaakt worden. Want alleen een nederige gelovige is een echte volgeling van de heer Ban. Wat is de beste oefening in nederigheid? Juist, het wassen van de voeten van Tali Ban. Dat komt hem ook goed uit, want door zijn dikke buik, kan hij moeilijk bij zijn voeten komen. Omdat hij zelf geen vrouw of kinderen heeft, is het wassen van zijn voeten echt een probleem. Dat is nu opgelost en, denkt hij, het mes snijdt aan twee kanten. De jeugd wordt nederig en Ban's voeten worden schoon.
In de toekomst ruiken wij wel of dit plan gewerkt heeft.

Air Coeli

Deze luchtvaartmaatschappij heeft geen vaste balies op luchthavens. Haar grondpersoneel probeert op zeer diverse locaties mensen over te halen, gebruik te maken van hun diensten. Over de directie doen veel verhalen de ronde; o.a. bestaat deze uit één of uit drie personen. Niemand, de grootste speurneuzen onder de journalisten niet uitgezonderd, is er ooit in geslaagd persoonlijk kennis te maken met de directeur. Ondanks dat het grondpersoneel de Grote Baas nooit ontmoet heeft, beweert het alles over hem te weten. Ja, zelfs te weten wat hij wil en denkt.
De informatie die zij geven is soms tegenstrijdig in woord en gedrag. Het grondpersoneel beweert dat de Baas vol liefde en vergevingsgezindheid is, terwijl zij zelf, iedereen die niet beantwoordt aan hun eisen, buitensluiten en liefdeloos behandelen. Het grondpersoneel is verdeeld over verschillende divisies, met veel rangen en standen. De concurrentie is moordend bij het verwerven van de hoogste posities. Lobbyen, omkopen, met de ellebogen werken en hielenlikken is noodzakelijk om een volgende stap op de carrièreladder te zetten. Soms leidt dit gedrag tot excessen en schandalen. Het grondpersoneel verblikt of verbloost hiervan niet en gaat verder met zijn bikkel harde strijd zoveel mogelijk klanten te winnen voor zijn maatschappij.
De bedrijfsresultaten zijn niet geweldig en leiden tot sanering van locaties en steeds scherpere eisen. Werving van nieuw grondpersoneel is eveneens een moeizame zaak. Slechts enkelen zien het werken bij deze maatschappij als kans om snel carrière te maken. De in - servicetraining is er op gericht het personeel eenduidig op te laten treden. Zelf nadenken en een eigen standpunt innemen is uit den boze. Een bijkomend nadeel is dat alleen ongetrouwd, mannelijk personeel wordt aangenomen. Het gebrek aan vrouwelijke inbreng versterkt het apenrots gedrag onder het personeel, immers ieder alfa mannetje accepteert alleen bèta mannetjes binnen zijn territorium. Tegen andere alfa mannetjes verdedigt hij zijn territorium met grauwen, snauwen en bijten. Van een aangename, relaxte werksfeer is beslist geen sprake. Alleen met gebruik van spiritualia is het soms mogelijk een poosje in de aanwezigheid van ander grondpersoneel te vertoeven.
De douane heeft het moeilijk bij beslissingen of zij reizigers die wél of geen gebruik maken van Air Coeli kunnen laten passeren. De hoofddouaniers, S.Steenrots en B. Elzebub constateren vaak dat passagiers die geen gebruik maken van Air Coeli, juist prima voldoen aan de eisen van de directeur van deze maatschappij. Deze mensen dragen liefdevol, zorg voor hun medemensen en sluiten niemand uit. Per algemeen decreet heeft de grote baas bepaald ook deze mensen toe te laten in luxe toestellen van zijn vliegmaatschappij, daar er anders teveel lege stoelruimte zou ontstaan. S. Steenrots stuurt grondpersoneel, dat wil vliegen, voor een extra screening naar B. Elzebub. Helaas passeren slechts enkelen deze screening en mogen vliegen met Air Coeli. De anderen reizen, mopperend, met onbetrouwbare prijsvechters, zonder enig comfort. Wegens het slechte onderhoud eindigt hun reis vaak in een crash. Het is niet mogelijk om het achterblijvende grondpersoneel te waarschuwen, dat gaat dus vrolijk verder op zijn heilloze weg.
Regelmatig stuurt de grote baas zijn chef public relations, Miss Gost op pad om leidinggevenden van het grondpersoneel wat suggesties in te fluisteren. Tot op heden heeft zij weinig resultaat geboekt bij haar missie. Het grondpersoneel heeft kennelijk, collectief, last van doofheid. Dit geldt zowel voor de influisteringen van Miss Gost, als voor de bezwaren van de klanten.
Miss Gost fluistert nu haar aanwijzingen in bij anderen die wél naar haar luisteren en misschien komt het dan toch ooit nog goed.

Geboortegrond

Methusala de koe droomde haar heel lange koeienleven van de plaats waar zij geboren was. Vaag herinnerde zij zich een enorme grote stal met goten waarmee de mest afgevoerd werd. Haar moeder leerde haar daarin te poepen, want dan hield zij haar poten netjes schoon. De derrie stroomde naar kelder onder de stal en werd gebruikt om het land vruchtbaar te maken. Het was warm en licht in de stal; door de stalraampjes scheen de zon. Het hoge dak zorgde ervoor dat het niet bedompt werd. Het was gewoon een fijne plek om geboren te worden. Wat genoot het kalf van de warme biest en de tong die haar helemaal schoon likte. Het was een moment om nooit te vergeten. Helaas duurde het niet lang; Methusala werd verkocht, want eigenlijk was ze een ongelukje. Haar moeder was verliefd geweest op de stier van de buren en . . dat was een heel gewone stier van wie de nakomelingen niet de gewenste hoeveelheid melk gaven.
Haar mooie naam veranderde snel in Thusa, direct nadat ze verhuisd was naar een stal van een keuterboerderij. Het was daar ook warm en het gezelschap van twee oudere koeien was prettig. Alleen de vieze poten vond Thusa niet aangenaam. Ze was altijd blij wanneer ze de wei in mocht.
Thusa groeide op en bleef dromen van een fijne stal waar je schoon bleef. In de wei hoorde zij, tijdens het dagelijkse roddeluurtje, dat de stal waar zij geboren was, geen stal meer was. Nu was het een groot huis waar veel ongetrouwde vrouwen woonden. Die vrouwen noemden zich zusters. Op iedere plek waar ooit een koe stond, sliep nu een zuster. Nee, niet op iedere plek, er waren twee grote ruimtes waar mensen bij elkaar kwamen om naar een man, die voor in de ruimte iets op een verhoging deed, te kijken. Thusa begreep er niets van en vond het zonde van die fijne goten die nu afgedekt waren.
Thusa werd steeds ouder, ouder dan een koe eigenlijk kan worden; ze hoorde dat de zusters verdwenen waren en dat er nu mensen op vakantie kwamen in de stal. In een stuk van die stal keken nog steeds mensen naar een man die voorin op een verhoging stond. De laatste tijd, kwamen daar steeds minder mensen en ze keken niet meer naar de man, maar zaten met hun ogen dicht te wachten tot hij klaar was.
Het laatste grote nieuws dat Thusa hoorde, was dat de kerk, zó werd de ruimte genoemd waar de mensen bij elkaar kwamen, dicht zou gaan. Thusa kreeg hoop en leefde helemaal op; ze was nu echt een heel oude koe. Ze droomde dat de stal weer een echte stal zou worden, met mooie goten, dan kon ze misschien daar, haar laatste dagen doorbrengen, met keurige schone poten. Een bejaardenstal voor oude koeien, die te taai waren om naar de slager te gaan; dit leek Thusa een goed idee. Desnoods mochten er ook oude paarden en geiten komen staan, maar alleen wanneer zij beloofden alles netjes te houden en keurig de goot te gebruiken waarvoor hij bestemd was!

Het wonder van het moeras

Een bodemloze, kleine plas is alles wat nog herinnert aan het moeras dat hier gelegen had nog vóór het landschap een grote heide werd. Nu waren er weilanden en velden met opgeschoten maïs. Alléén die poel bleef. Wat men ook in dit water gooide, alles verdween en niets bleek in staat de plas te dempen. Een slokop leek dit water; nooit gaf het iets terug wat in zijn hongerige muil verdwenen was. Slechts één ding kon het niet verteren: een houten beeldje dat, op een mooie zomerdag, ineens op het water dreef en aanspoelde op de zompige oever.
De eigenaar van het stuk grond vond het beeldje, toen hij zich weer eens gruwelijk stond te ergeren aan dat water midden in zijn weiland. Het water diende nergens toe; zelfs niet om de koeien te drenken; véél te gevaarlijk. Bovendien was het vies, bruin moeraswater, waardoor het vee misschien akelige ziektes zou oplopen. Zelfs de maïs die hij geprobeerd had er mee te besproeien, verdroeg dit water niet; het werd er bruin van en de kolven bleven klein, zonder voldoende korrels. Gedachteloos pakte hij het beeldje op en nam het mee naar huis. Hij gooide het bij het hout dat bestemd was voor de open haard.
De volgende dag kwam zijn kleindochter op bezoek. Zij speelde met de hond die een stok gevonden had. Het meisje keek verbaasd naar de stok, want . . . dat was helemaal geen stok, maar een beeldje met een lief gezichtje. Trots liet zijn haar vondst aan oma zien, die dacht dat het waarschijnlijk een oud Mariabeeldje was. Omdat het kind dit leuk vond, zette oma het beeldje op de vensterbank en ging, samen met haar kleindochter, bloemen plukken om het beeldje te versieren. Toen de bloemen rond het beeldje gezet waren, leek dit veranderd. "Kijk, oma," zei het kind, "ze lacht!" Het beeldje leek niet meer op een stuk oud hout dat in het water had gelegen; het glansde, net alsof iemand haar stevig geboend had.
Een paar dagen later viel het op: iedereen die naar het beeldje keek, voelde zich ineens veel blijer. Het leek of zorgen minder zwaar werden en de voeten van de postbode deden ineens geen pijn meer. Steeds meer mensen kwamen langs om het beeldje te zien en het werd zó druk met bezoek dat er geen tijd meer was om even uit te puffen. De kleindochter merkte dat oma erg moe werd en stelde voor het beeldje naar de kerk te brengen. "Daar kan iedereen het beeldje zien en dan kunnen de mensen er ook kaarsjes bij aansteken. Dan hoef jij niet de hele dag koffie te zetten." "Nu kan dat nog," zei oma bedenkelijk, "maar straks gaat de kerk dicht; wat moeten we dan beginnen?" "Misschien blijft de kerk wel open wanneer er zo'n mooi beeldje staat. Dan komen er beslist weer veel meer mensen naar de kerk, " antwoordde de kleindochter. Zaterdagavond ging oma naar de kerk en nam het beeldje mee. Ze gaf het aan de koster die het zó mooi vond dat hij het beeldje op het altaar zette, naast het bloemstukje. Daar kon iedereen het goed zien. De priester, die de Mis ging doen, zag direct het beeldje staan toen hij binnen kwam. "Dat ding moet weg," zei hij. "Het is in strijd met de liturgische regels een Mariabeeld op het altaar te zetten." Hij pakte het beeldje en zette het in de sacristie. Nadat de priester gebeden had bij de lezenaar, terwijl de mensen in de kerk keurig in hun boekjes keken om alles te volgen, ging er een schok door de kerk. Het beeldje stond wéér op het altaar. "Hebt u dat terug gezet," vroeg de priester aan de koster, "ik heb het persoonlijk weggezet, dus weg er mee!" De koster schudde met zijn hoofd, mompelde wat en bracht het beeldje weer naar de sacristie. Tijdens de preek deden de mensen in de kerk hun ogen dicht en dachten aan betere tijden, toen zij een preek nog konden begrijpen en er steun en moed uit putten.
Bij de voorbeden veranderde de sfeer in de kerk, iedereen zat naar het altaar te staren met een glimlach om de mond. Op het altaar stond weer het Mariabeeldje, net of het niet weggeweest was. De priester werd heel zenuwachtig en probeerde zo snel mogelijk klaar te zijn met de Mis.
Na de Mis wilde de priester weten waar het beeldje vandaan kwam en wie het iedere keer terug gezet had. Hij vertrouwde het niet en zocht naar draden en katrolletjes waarmee het beeld verplaatst kon worden. Hij vond niets van dat alles. "Ik denk dat het beeldje daar graag staat," zei oma, "ze is dol op bloemen; dat weet ik zeker." "Ze heeft zolang in vies water gelegen dat stonk. Nu doet ze er alles voor om lekkere bloemen te ruiken," vulde de kleindochter aan. De priester ging snel weg want hij moest nog een Mis gaan doen en met dat beeldje had hij het helemaal gehad. De meeste mensen bleven in de kerk en overlegden hoe het verder moest. Dat dit een wonderlijk beeldje was, daar was iedereen van overtuigd. Besloten werd om een Maria-altaar te maken, dat mooi versierd zou worden en waar kaarsen konden worden opgestoken.
Niet alleen op zaterdagavond kwamen daarna mensen naar de kerk; iedere dag kwamen mensen bidden en vrijwilligers zorgden dat dit mogelijk was. Het was allemaal nog te overzien totdat het eerste wonder gebeurde. Een kind dat door de dokters opgegeven was, genas, toen de ouders, uit pure wanhoop, met het kind naar het beeldje gingen. Hierna nam de stroom pelgrims naar "Maria van het moeras", explosief toe. Het café kon het niet meer aan; een tweede horecagelegenheid werd permanent in gebruik genomen. In een leegstaande bedrijfsruimte kwam een supermarkt waar ook souvenirs verkocht werden. Allerlei winkeltjes openden hun deuren en tweemaal per uur reed een bus van en naar het station in de stad. Een pelgrimshuis opende zijn deuren en er waren plannen om enkele hotels te bouwen. De bisschop besloot de kerk niet te sluiten want hij droomde van extra inkomsten voor het bisdom. De kerk kreeg een eigen rector en terwijl veel kerken in de omgeving hun deuren moesten sluiten, werd deze kerk te klein om alle gelovigen te ontvangen. Vaak vonden er vieringen plaats op het grote grasveld en in het berkenbos werd een kruisweg neergezet. Maria van het moeras straalde en gaf met haar glimlach iedereen een beetje geluk.
De plas water was niet langer smerig en bruin. Er borrelde heerlijk helder water, goed voor koeien en maïs, maar ook voor mensen.

Wat doen we met de kerk?

We staan voor de zoveelste verandering wat betreft het gebruik van de grote stal van de Lactariahoeve. In het verleden zijn veel plannen gemaakt. Sommigen zijn uitgevoerd, de meeste zijn in de prullenbak beland. Het begon allemaal, toen de zusters Dominicanessen van Bethanië een joekel van een stal kochten en daar een klooster van maakten. Ze waren verplicht om de inwoners van Stevensbeek naar de kerk te laten gaan. Zó ontstond de parochiekerk. Lang heeft deze kerk de "Boerenkapel" geheten, want de "elite" ging naar de mis in de kapel van de paters. Het deed denken aan de film "Fanfare" met twee fanfarecorpsen in één klein dorp.
De parochiekerk zat vast aan de kapel van de zusters en werd daarvan gescheiden door een gordijn. Reuze prettig wanneer er gelijktijdig een viering plaats vond. Om dit euvel te verhelpen is er een muur gebouwd.
In de zeventiger jaren waren er plannen om een nieuwe kerk te bouwen op het park. De zusters hadden gebrek aan ruimte. Gasten konden zij nauwelijks onderdak bieden. De plannen liepen op niets uit. Wél werden de zijbeuken van de parochiekerk afgestaan en kregen de zusters een fietsenhok en een gastenverblijfje. In het klooster werden wat muurtjes gesloopt zodat iedere zuster nu een grotere kamer had. Op de zolder werden echte kamers gemaakt. Tot dan toe sliepen de zusters in chamberettes.
In de tachtiger jaren was er een plan om op het aalbessenveld een nieuw klooster te bouwen; met mooie balkonnetjes. Ook dit feest ging niet door en het aalbessenveld werd sportveld, vervolgens paardenwei en nadat het paard verdwenen was, speelveld. Ook het rabarberveld moest er aan geloven; daar kwam de directiekeet.
Wegens het teruglopende bezoekersaantal in de parochiekerk, wilden de paters niet langer op zondag twee missen doen. De zusters moesten naar de parochiekerk. Er werd een gat in de muur gemaakt; een deur erin en in de eerste banken links werden knielkussentjes gehangen zodat, wie het wilde, kon knielen zonder houten knieën te krijgen.
Eind negentiger jaren moesten de zusters vertrekken; er waren er te weinig, de stookkosten vlogen de pan uit en in de winter was het alleen in de kapel en de keuken lekker warm.
Het bericht van sluiting leverde weer een heleboel overlevingplannen op: arrangementen waarbij de volwassenen konden genieten van modderbaden en hooipakkingen terwijl de kinderen buiten genoten van een skelterbaan en een doolhof. Het geheel moest een soort pretpark, annex beauty resort worden. Een bungalowpark met vakantiehuisjes, leek ook wel aardig. Een huisje was er al: "Jan Plezier", een tot vakantiehuisje omgetoverd kippenhok. Helaas was hier, nadat de stallen afgebroken waren, geen water en elektriciteit meer omdat dit via de kippenschuur geregeld werd.
De Stevensbeekse zusters zagen de plannen wel zitten, helaas dacht hun bestuur er anders over. Het klooster werd verkocht en de parochiekerk kreeg het fietsenhok en het gastenverblijf terug. Van het fietsenhok werd een bloemensacristie gemaakt en het gastenverblijf werd een keurige sacristie en een ruimte om koffie te drinken en het archief bij te houden. De douche werd gepromoveerd tot kledingkast voor liturgische gewaden.
Twee keer per maand was er een eucharistieviering ; de andere weekenden vond een gebedsviering plaats. Iedereen was tevreden tot een dreigende donderbui vanuit Den Bosch kwam overdrijven. Het leek of de bliksem insloeg en alle gelovigen uit de kerk verdreef. Nu worden er weer plannen gemaakt. Een ding is zeker: we hebben weer iets om over te praten en te fantaseren!

Mogelijkheden: