Lezingen:  2 Makkabeeen 7, 1-2, 9-14; Lucas  20, 27-38

Tweeëndertigste zondag door het jaar

Hoe zou het zijn na de dood? Daar gaat het in het evangelie over. Indirect ook in de eerste lezing: de broers waren trouw aan hun overtuigingen omdat ze geloofden dat ze zouden verrijzen tot nieuw leven. Leven na de dood is een heel wezenlijk element van ons christelijke geloof. Toch kom je tegenwoordig steeds meer mensen tegen, ook hele godsdienstige mensen, die zo hun twijfels hebben. Men vindt dat echt niet meer zo vanzelfsprekend als een jaar of 50 geleden. Je hoort ook nogal eens zeggen: "Als er een hemel is, dan komt hij of zij er zeker in." Als . . . . Men is er niet meer zo zeker van. "Er is nog nooit iemand teruggekomen om ons het bewijs te leveren".
Leven na de dood. Een probleem is dat we ons dat hiernamaals niet kunnen voorstellen. We kunnen ons er geen beeld van vormen, en toch wordt dat telkens opnieuw toch gedaan, alle tijden door. En vele voorstellingen zijn op zijn zachtst gezegd heel ongelukkig, vaak heel misleidend of gewoon verkeerd.
Zo zijn er christenen geweest die beweerden dat er een aparte hemel was voor de blanken en een aparte voor de zwarten. Als gelovige mensen zo denken dan geven ze daarmee wel aan dat ze niets snappen van heel Jezus' boodschap.
Zo kan het ook gebeuren dat iemand die vreselijk overhoop ligt met een ander, zegt: als die naar de hemel gaat, dan wil ik er niet naartoe. Dat is ook zo'n domme uitspraak, die niets met geloven te maken heeft.
Zo kan men ook die zogenaamd diepzinnige vraag stellen: hoe moet het nu in de hemel met iemand die op aarde meermalen getrouwd is geweest? Dat is de vraagstelling van het evangelie van vandaag.. Het is misschien wel een interessante vraag, maar tegelijk ook misleidend.
Leven na de dood: voor velen is dat een open vraag, of iets waar ze geen boodschap aan hebben. En eigenlijk heb ik daar niet zoveel moeite mee. Ik geloof zelf wel dat er leven na de dood is, ook al heb ik geen idee hoe ik me dat moet voorstellen. Maar als anderen zeggen er niet meer in te geloven, dan kan ik daar niet van wakker liggen. Het gaat immers om ons leven hier en nu: dat is nu voor ons het allerbelangrijkste. In dit aardse leven ligt voor elke mens de taak en de uitdaging om er iets goeds van te maken, voor zichzelf en voor heel de samenleving.
In vroeger jaren werd er vaak de suggestie gewekt dat ons aardse leven totaal ondergeschikt was aan het leven in het hiernamaals. Als je het hier slecht had, dan moest men dat niet zo erg vinden, als je leven na de dood maar goed was. En er werd ons in alle toonaarden voorgehouden dat je je voor eeuwig ongelukkig kon maken als je in dit aardse leven niet goed oppaste.
Alles in dit leven stond in dienst van: de hemel verdienen. En de manier waarop dat dan ingevuld werd, was echt niet altijd zo gelukkig. Om maar een extreem voorbeeld te noemen:een moeder die de hele dag in de kerk zat te bidden om zich zo een plaatsje in de hemel te reserveren, maar die thuis het huishouden en de zorg voor de kinderen verwaarloosde, zo'n moeder is heel verkeerd bezig.
Ik heb mensen wel eens horen zeggen: als ik zeker wist dat er geen leven na de dood was, zou ik heel anders gaan leven. Dan zou ik nu de bloemetjes wel eens goed buiten gaan zetten. Dat is natuurlijk ook een hele domme manier van spreken. Wie zo praat, die snapt er niets van. De wetten en regels en normen voor het leven zijn ons niet gegeven om de hemel te verdienen, maar om ons leven hier en nu zinvol en goed te maken, en daarmee ook gelukkig, voor onszelf en voor heel onze leefgemeenschap.
Ons aardse leven, dat moet goed zijn, daar moeten we ons voor inspannen, dat is nu het belangrijkste. Het leven na de dood: daar mogen we op hopen, daar mogen we van verwachten dat het goed is, goddelijk, maar dat komt straks vanzelf wel.

Gebeden en teksten bij deze zondag

Tweeëndertigste zondag door het jaar 1998

Een mens is een kind van de toekomst. Dat klinkt u misschien wat vreemd in de oren. Meestal wordt er immers gezegd: de mens is een kind van het verleden. En dat is de mens natuurlijk ook. Elke mens heeft zijn wortels in zijn verleden, in zijn ouders, in zijn voorouders, in alles wat er voorgevallen is in zijn en in hun leven. Elke mens wordt voor een groot deel bepaald door zijn voorgeschiedenis, die draagt hij in zich mee: het maakt hem tot de mens die hij nu is. En tegelijk: de mens is veel meer dan een product van het verleden. Hoezeer dat verleden zijn leven ook kleurt, de mens is wezenlijk een kind van de toekomst. Zijn toekomst, wat hij ziet als zijn toekomst, dat is het dat de mens in beweging zet, zijn leven en werken zin en inhoud geeft, moet geven. Hierdoor juist staat de mens boven heel de rest van de schepping die alleen maar door het verleden bepaald wordt: de mens echter kan doelbewust en in vrijheid werken aan zijn toekomst. De mens heeft het vermogen om, tot zekere hoogte althans, zichzelf te vormen, te maken, en dat in het licht van zijn toekomstverwachtingen. En de mens droomt van een goede toekomst. De mens is in wezen een gelukszoeker, hij heeft een onverzadigbare honger levensvervulling en levensvreugde. Dat houdt hem in beweging, dat geeft steeds weer richting aan zijn leven en werken. En het geluk dat hij zoekt ligt niet in het verleden maar in de toekomst. De mens kan vele blije herinneringen bewaren aan wat hij beleefd heeft, maar van blije herinneringen alleen kun je niet zinvol leven. De mens kan ook heel veel leren van zijn voorgeschiedenis, van wat hij zelf meegemaakt heeft, maar ook van die grote geschiedenis van zijn voorouders. Maar toch is het de toekomst die zijn leven hier en nu zijn zin moet geven. Nu heeft de toekomst altijd iets vaags, iets onzekers. Geen mens kan vooruit kijken, niemand kan de dingen zien die komen. Hoe de toekomst eruit ziet weet geen mens en toch leeft in ieder, diep ingeworteld in zijn hart, de hoop dat de toekomst goed is, veel goeds brengen zal, en dat het de moeite waard is zich voor die toekomst in te zetten. Een mens die geen toekomst ziet, of alleen maar een slechte, zo'n mens heeft geen leven, leeft ook niet echt. De mens is een kind van de toekomst: Weten dat hij toekomst heeft maakt het leven hier en nu de moeite waard. En dat betreft niet alleen die nabije toekomst, onze aardse toekomst, maar ook die toekomst die verscholen ligt achter onze aardse grenzen. Onze aardse toekomst kunnen we al niet kennen, nog minder weten we van die andere toekomst, die we hemel noemen, eeuwig leven. Hoe dat zal zijn, geen mens kan zich dat voorstellen, maar ook hier leeft die hoop dat het goed is, heel goed zelfs, hemels. De mens is een kind van de toekomst omdat hij een kind van God is, in God ligt de oorsprong maar ook de toekomst van elke mens.

Gebeden en teksten bij deze zondag

Tweeëndertigste zondag door het jaar 2001

Zo'n 30 jaar geleden heb ik eens een film gezien met de titel: "Butterflies are free", vlinders zijn vrij. Het ging in die film om een blinde jongeman. Thuis had zijn overbezorgde moeder steeds alles voor hem geregeld, maar hij wilde op eigen benen staan, zijn eigen leven leiden en zich niet in alles door zijn moeder laten binden. Na lang touwtrekken mocht hij voor een maand op een flatje gaan wonen, om zijn gelijk te bewijzen.
In de flat naast hem woont een buurmeisje, een vrije vogel, echt een hippie, ze vlinderde maar wat rond zonder zich aan iets te binden. De film speelde zich af in de tijd dat de hippies de totale vrijheid preekten en beleefden.
Die jongen en dat meisje komen met elkaar in contact, en dat leidde tot hilarische toestanden: Die blinde jongen die altijd kort gehouden was voor wie alles steeds geregeld was en die vanwege zijn handicap ook orde in huis moest hebben want anders botste hij overal tegenaan. En dat meisje dat zich nergens aan stoorde en overal wanorde schiep, en alles overal liet slingeren.
Twee totaal verschillende werelden. Bij de een was het leve de vrijheid, bij de ander was orde en regel noodzaak maar vrijheid brengt wanorde en orde brengt onvrijheid, zo kan men dat heel kort door de bocht zeggen. Zo wordt het althans vaak ervaren.
Je hebt mensen die alles precies geregeld willen zien, en ze doen ook alles om die orde, hun orde, af te dwingen, soms uit bezorgdheid, soms voor eigen gemak, soms voor eigen glorie.
Maar dat kan heel beklemmende proporties aannemen, dat kan onmenselijke situaties scheppen. In de eerste lezing hoorden we daar een voorbeeld van: de koning wilde zijn orde afdwingen met de eis dat ze varkensvlees zouden eten. Iets dat voor de joden verboden was. Die dwingelandij is onaanvaardbaar, onmenselijk.
In het evangelie hoorden we een ander voorbeeld van zogenaamde orde. Voor ons is die tekst misschien een beetje lachwekkend, maar voor de wetgeleerden uit die tijd was dat een brandende kwestie. Of de orde die op aarde in hun godsdienstige opvattingen bestond en die keurig in regels was vastgelegd, ook in het hiernamaals bestond. En Jezus probeert ze duidelijk te maken dat aardse regels in de hemel niet meer gelden.
Ook dit was een confrontatie tussen de orde van de wetgeleerden die in Jezus' ogen mensen onvrij maakte en waartegen hij zich verzette, en vrijheid of de vrijzinnigheid van Jezus die in de ogen van de wettengeleerden alleen maar wanorde bracht.
Die confrontatie is nog steeds actueel, ook in de kerk. Ook hier heb je mensen die alles precies geregeld willen hebben, ze weten ook precies hoe je moet geloven, wat je wel of niet mag doen. Ze hebben het idee dat alle andere gelovigen blind zijn en dat ze hen moeten beschermen tegen onheil. Er moet orde zijn, anders lopen ze overal tegen aan. En ze eisen van anderen dat zij diezelfde ordening hanteren. En wie er tegenin gaat is in hun ogen een ketter.
Juist zoals in de jaren zestig in de maatschappij de hippies en soortgenoten in opstand kwamen tegen de strenge orde, en vergaande vrijheid preekten en beleefden, gebeurde precies hetzelfde ook in de kerk, vooral toen paus Johannes de Drieëntwintigste en een bisschop Bekkers de deuren open gooiden en een frisse wind binnenlieten.
Wij zijn geen blinden, zei men, wij willen niet zo gebonden zijn, we willen op eigen benen staan en zo namen ook in de kerk mensen steeds meer vrijheden en lieten zich niet meer in het nauwe korset persen van de gehoorzaamheid aan alle regels en regeltjes.
Die confrontatie tussen de vaak overbezorgde ordebewaarders in de kerk en de gelovigen die vrij willen zijn van hun bemoeizucht en hun eigen verantwoordlelijkheid willen dragen is in feite nog steeds aan de gang, en dat ook wel blijven. Het probleem is dat beide kanten het goede willen in en voor de kerk dat beide kanten een beetje gelijk hebben maar soms ook een beetje blind zijn. Daarom is het voor beide kanten zo wezenlijk dat ze oog hebben voor elkaar bedoelingen, begrip kunnen opbrengen voor elkaar standpunten en in elk geval naar elkaar blijven luisteren.

Gebeden en teksten bij deze zondag

Tweeëndertigste zondag door het jaar 2007

Freek de Jonge heeft een liedje over leven na de dood en de eerste strofe gaat als volgt:

Of je Christen, Zen Boeddhist bent, Islamiet of Jood
Er is leven, er is leven na de dood
Rij dus rustig door oranje en geef extra gas bij rood.
Er is leven, er is leven na de dood.
Freek steekt hier een beetje de draak met leven na de dood. Hij had wellicht ook kunnen zeggen: als je gelooft in leven na de dood, waarom doen we dan zo moeilijk over de dood, waarom is bijna iedereen er dan zo bang voor.
De Sadduceeën uit het evangelie geloofden ook niet in leven na de dood en zij staken net als Freek de draak ermee, door te vragen: "Als iemand meermalen getrouwd is geweest, hoe moet dat dan in dat nieuwe leven na de dood?"
Of Jezus' antwoord hen bevredigd heeft, betwijfel ik. Dat soort vragen zijn ook eigenlijk niet te beantwoorden, omdat we ons geen voorstelling kunnen maken van dat leven na de dood.
Vroeger had het voor velen een heel beladen betekenis: leven na de dood kon hemel betekenen maar ook hel, het kon een gelukkig leven zijn als je je goed gedragen had op aarde, maar het kon ook een heel ongelukkig bestaan zijn als je slechte dingen gedaan had. En in die tijd had je ook zo een doodzonde op je geweten.
Ik heb een man gekend die heel bang was voor de dood, want zo zei hij: ik ga naar de hel. En als ik dan vroeg waarom hij dat dacht, vertelde hij over zijn leven, met de gewone pekelzonden die iedereen wel heeft en vooral veel frustraties, maar er was in mijn ogen niets maar dan ook niets dat met hel te maken had. Ik kon praten als brugman, en dan accepteerde hij op dat moment ook wel dat het niet zo was, maar als ik weg was maalde dat toch weer door zijn hoofd.
Het is natuurlijk heel triest als iemand zo denkt. Maar het was waarschijnlijk een beetje het gevolg van de manier waarop vroeger gesproken werd over leven na de dood. Hemel en hel werden te vaak gebruikt als een stok achter de deur om mensen angst in te boezemen en ze zo op het rechte pad te houden.
Met name met missiepreken was ongeveer iedereen rijp voor de hel. Gelukkig hebben de meeste gelovigen al die gepeperde uitspraken van toen met de nodige korreltjes zout genomen, want anders waren ze allemaal uiterst scrupuleus geworden en dan heb je geen leven meer.
Ik geloof in leven na de dood, maar vraag me niet hoe dat eruit ziet, want dat weet niemand en kan ook niemand weten. We kunnen ons er geen voorstelling van maken, en elke voorstelling die we toch maken klopt niet. Wij denken immers van nature ruimtelijk en tijdelijk, we kunnen niet anders, maar na de dood spelen ruimte en tijd geen enkele rol meer.
Iemand die ook de draak wilde steken met leven na de dood, vroeg eens aan een wijs man: Hoe kan er in de hemel plaats zijn voor al die miljarden mensen die gestorven zijn in de loop der eeuwen? Ruimte genoeg, zei de wijze, in een speldenknop kunnen wel een miljard zielen, want die nemen geen enkele ruimte meer in. Hoe lang duurt de eeuwigheid, was een andere vraag? En de wijze man antwoordde: de eeuwigheid duurt een honderdste van een seconde, want de eeuwigheid kent geen tijd.
Omdat we ons er geen enkele voorstelling van kunnen maken, zijn er in deze tijd dat alles rationalistisch verklaard moet kunnen worden, velen die er niet meer in geloven, en anderen hebben zo hun twijfels: als er een hemel bestaat, dan hoort hij of zij daar zeker thuis, hoor je dan wel eens zeggen.
Nu vind ik het op zich helemaal niet erg als mensen niet in leven na de dood geloven, als ze maar geloven in de zin van leven hier en nu en in de opdracht hier in deze wereld goed met elkaar te leven.
Vroeger hield de catechismus ons voor dat we hier op aarde leefden om de hemel te verdienen. Maar ik zou het anders willen formuleren: we leven op aarde om hier en nu een beetje hemel te verwerkelijken, om hier en nu zo met elkaar om te gaan dat iedereen iets van licht, van vrede en vreugde kan ervaren. Dat is onze levenopdracht en of er leven is na de dood dat merken we vanzelf wel als het onze tijd van gaan is.
Gebeden en teksten bij deze zondag