Lezingen: Uit de Handelingen der Apostelen 5, 12-16; Johannes 20, 19-31

Tweede zondag van Pasen 1998

Achter dichte luiken en gesloten deuren zitten Jezus' leerlingen: bang, verward, verdrietig, rouwend, met de grote vraag: wat nu? Ze blijven bij elkaar, dat is al iets heel bijzonders. Het zou helemaal niet vreemd geweest zijn als ze, een week na Jezus' dood, allemaal hun eigen weg gegaan waren. Ze vormden toch maar een raar allegaartje van vissers en buitenlui, met een verdwaalde ex-tollenaar ertussen. Maar in die drie jaar dat ze met Jezus opgetrokken waren was er toch een band gegroeid, en die band was al zo sterk dat ze ook nu bij elkaar bleven. En maar goed ook, want alleen samen met elkaar kun je verder. Je moet het wel zelf doen, maar je kunt het niet alléén. En zo zoeken ze troost bij elkaar, en vooral: ze praten over Jezus, wat hij voor hen betekende, ze haalden herinneringen op. Weet je nog van die blinde daar bij Jericho? Weet je nog wat hij toen op die heuvel? Weet je nog wat hij deed toen ze die vrouw bij hem brachten? Maar zonder het te beseffen, hielden ze, al pratend over Hem, hun Jezus in leven. Je bent immers pas echt dood wanneer je ook wordt doodgezwegen, wanneer je vergeten bent. Dat was precies wat Jezus' tegenstanders wilden: hem doodzwijgen, want dan had hij geen invloed meer. Maar bij zijn vrienden van het eerste uur werkte dat al niet. Ze waren te vol van hem, Hij bleef in hun gedachten.
En toen opeens hadden ze een hele bijzondere ervaring. Toen ze daar zo samen zaten, met hun herinneringen, stond hun Jezus opeens in hun midden, levensecht. Hij zei: Sjaloom, vrede. En hij voegde eraan toe: Ga verder in mijn geest. Zoals de Vader mij gezonden heeft, zo zend ik jullie. Mijn werk moet doorgaan. Met dit verhaal vertelt Johannes ons niet alleen dat Jezus' leerlingen steun vonden hebben bij elkaar, in hun gezamenlijke herinneringen, dat ze zo vrede leerden hebben met zijn dood, maar hij leerde nog veel meer dat ze, bezield door zijn Geest, de draad van het leven weer konden oppakken.
Allemaal, op één na: Tomas. Die heeft meer tijd nodig. Tomas was die zondag niet bij de groep. Blijkbaar was hij toch een beetje zijn eigen weg gegaan, daarom had hij zich even buiten de groep geplaatst, maar daardoor miste hij ook die hele bijzondere ervaring van de anderen. En als ze hem erover vertellen, enthousiast en blij, dan doet hij hun ervaring af als flauwekul, zo van: maak mij niks wijs, dat kan toch niet.
Maar blijkbaar is Tomas toen toch bij de groep gebleven en zo gebeurde het dat een week later, bij zo'n zelfde ervaring, hij er wel aan geloven moest. Toen kreeg ook hij die overweldigende ervaring van Jezus die midden in hun groep stond, die voortleefde in die groep. En zo kon ook hij als gelovige zijn boodschap verder dragen. Ik denk dat we van dit Paasverhaal moeten leren dat je niet in je eentje kunt geloven in Jezus, want dan is hij alleen maar iemand uit een ver verleden, iemand die dood is. Maar ervaren dat Hij voortleeft in ons midden, dat kun je alleen in verbondenheid met anderen, in de groep, de geloofsgemeenschap, in de kerkgemeenschap, daar waar we samen de herinneringen aan Jezus levend houden, daar waar we samen zijn bedoelingen proberen te begrijpen, daar waar we samen willen werken om zijn boodschap ook nu gestalte te geven.
Tomas staat een beetje symbool voor mensen, die menen de groep, de geloofsgemeenschap, niet nodig te hebben. Die zeggen: ik kan op mezelf ook geloven, daar hoef ik niet voor bij een kerkgemeenschap te horen, of: ik kan thuis ook bidden, daar hoef ik niet voor naar de kerk. Het paasgeloof, nl: Jezus leeft voort in ons midden, heeft alleen dan zin als we een gemeenschap vormen waarin we ons verbonden voelen met elkaar, zoals in de allereerste jaren van het christendom waarin we ook regelmatig samenkomen om dat te vieren. Ik denk dat er tegenwoordig wat te gemakkelijk gezegd wordt: ik geloof wel God en ik geloof in Jezus Christus, maar daar heb ik de kerk niet bij nodig, dat doe ik wel op mezelf. Maar dan missen ze wel wat Tomas de eerste keer miste. Dan blijft Jezus toch een dode, iemand van toen en niet iemand van nu.

Gebeden en teksten bij deze zondag

Tweede zondag van Pasen 2001

Bange mensen doen de deur op slot en houden de ramen dicht. Jammer genoeg is dat tegenwoordig gewoon noodzakelijk. Oudere mensen hoor je wel eens vertellen over vroeger toen je de deur nooit op slot hoefde te doen en niet bang hoefde te zijn dan dieven zouden komen inbreken. Toen leefden de mensen veel geruster.
In de Kerk van Jezus Christus zijn ook bange mensen die de deuren en ramen van de kerk stijf dicht willen houden. Toen paus Johannes de 23ste de deuren en ramen open zette en een frisse wind door de kerk liet waaien, toen ging er opeens een heleboel veranderen. en hier en daar ging de vernieuwingsdrang wel eens wat te ver. En vele kerkmensen schrokken zich een ongeluk en zij begonnen haastig de deuren en ramen weer dicht te spijkeren. Angst is echter nooit een goede leermeester, angst verlamt, angst belemmert de beweging. Maar Gods geest werkt toch door, brengt toch mensen in beweging, komt uiteindelijk toch door gesloten deuren en ramen.
Het evangelie vertelde over Jezus leerlingen, die na zijn dood bang en ontredderd bij elkaar zaten, de deuren en ramen dicht uit angst voor de joden. Maar Jezus kwam toch binnen. Ik stel me zo voor dat ze over hem hebben zitten praten, over allerlei dingen die hij gezegd en gedaan had. Dat doen mensen eigenlijk altijd als er iemand gestorven is. Zo van: weet je nog wat hij toen en toen zei, weet je nog hoe hij de joden de mond snoerde, weet je nog hoe hij die lamme weer op de been hielp. En ik stel me voor dat er een van de leerlingen zei: ach, dat is nu allemaal verleden tijd, hou er maar over op. en dat een ander zei: hij zou niets liever willen dat wij doorzetten wat hij begonnen is , en een derde: nou dat kunnen we toch ook . En zo kwam Jezus weer tot leven in dat groepje bange leerlingen. Dat gevoel van onvrede, van angst, ebt weg, er groeit een gevoel van Jezus is niet dood, hij leeft door in ons en door ons. Dat geloof is niet het product van één ontmoeting, maar het is een heel proces waarin Jezus tot leven komt in hun midden.
En het is duidelijk een moeizaam proces geweest. Dat blijkt wel uit het verhaal van Thomas. Die was er in het begin niet bij, hij heeft dus een stuk gemist van de gesprekken, van heel dat proces dat de anderen doorgemaakt hadden. Hij is niet zomaar te overtuigen, hij stribbelt behoorlijk tegen. Hij is de realist die niet in dromen gelooft, hij staat met beide benen op de grond en gelooft alleen wat hij ziet. Ik stel me voor dat het een pittige discussie is geweest, maar ook hij gaat om en komt tot geloof: ook voor hem komt Jezus tot leven.
Dit Paasverhaal is een bemoedigend en inspirerend verhaal voor iedere gelovige van vandaag, voor ieder die zijn twijfels en vragen heeft omtrent de gang van zaken in de kerk, omtrent de toekomst van de geloofsgemeenschap rond Jezus. van die gemeenschap waarin Jezus zou moet leven. Al degenen die moeite heeft met het feit dat van hogerhand zo dikwijls deuren en ramen stijf dicht gehouden worden en er zo weinig bewegingsruimte is voor zoekende mensen, kunnen vertrouwen putten uit dit paasverhaal. Want juist als toen kunnen die gesloten deuren en ramen Jezus ook nu niet tegenhouden: zijn geest blijft mensen in beweging houden, die is niet vast te binden in een veelheid van regeltjes. De kerk van Jezus heeft wel degelijk toekomst.

Gebeden en teksten bij deze zondag

Tweede zondag van Pasen 2004

Thomas is naast Jezus een beetje de hoofdpersoon in deze lezing, de ongelovige Thomas, zoals hij te boek staat. Maar ik mag hem wel die Thomas. Ik wou dat alle gelovigen even ongelovig waren als Thomas. Dat klinkt wellicht wat vreemd en heeft wel wat uitleg nodig.
Thomas was een realist, iemand die met beide benen op de grond stond. Daarom slikte hij ook niet alles wat hem verteld werd door de anderen, zeker niet als die hem vertellen dat ze een dode weer levend hebben gezien. Hij was de man van eerst zien, eerst onderzoeken en dan geloven. Goed, hij kreeg de kans om te onderzoeken, maar hij kreeg ook te horen: zalig zij die niet zien en toch geloven. Maar wat is eigenlijk geloven? Wanneer ben je een gelovige?
Als we even terugkijken naar de recente geschiedenis, dan is er duidelijk heel veel veranderd in het gelovig zijn. In mijn jonge jaren was je een goede gelovige als je elke zondag naar de kerk ging, liefst twee of zelfs drie keer, als je elke maand te biechten ging, als er 's avond het rozenhoedje werd gebeden, op je knieën, als je op vrijdag geen vlees at en bij de slacht een dikke karbonade naar de pastoor bracht. Ons gelovig zijn werd bepaald door een hele berg plichten, uiterlijkheden, je wist waar je aan toe was, het gaf je zekerheid in het leven.
Die uiterlijkheden vormden a.h.w. een stevige doos waarin je geloof verpakt zat. Die doos van het geloof was al generaties lang altijd trouw bewaard als een kostbaar bezit en met zorg werd doorgegeven aan de kinderen. Maar heel velen hadden de inhoud ervan eigenlijk nooit onderzocht. Zeker in katholieke kringen werd er weinig nagedacht over de inhoud, ook al werden de gelovige plichten door de meesten heel trouw vervuld. Het was allemaal heilig, voorgeschreven door de heilige kerk, en als je het ergens niet mee eens was, dan durfde je dat niet te zeggen. Je had als gewone gelovige geen recht van spreken.
In de zestiger jaren ging er geleidelijk heel veel veranderen. Men ging kritisch kijken naar die uiterlijkheden, en velen konden echt niet de zin en betekenis ervan meer inzien. En de eerdere goed-gelovigheid werd door steeds meer beminde gelovigen afgelegd en ze zeiden: ze hebben ons vroeger maar wat wijsgemaakt. Je hoort dat nog wel eens zeggen. Dat is op zich natuurlijk niet zo, iedereen dacht toen dat het zo hoorde, maar dat mensen achteraf dat gevoel hebben, is helemaal niet vreemd.
Velen dachten: we hebben alles wat ons verteld werd maar geslikt, maar dat is afgelopen, dat doe ik niet meer. Maar toen deed zich een groot probleem voor. Maar toen men in de doos van zijn gelovig zijn ging kijken, bleek die eigenlijk leeg te zijn. Toen dat uiterlijke omhulsel van hun godsdienstige beleving wegviel, bleven velen met lege handen zitten.
Daar zaten ze met een lege doos, waar ze geen raad mee wisten en bij velen belandde die doos in de afvalbak. Anderen lieten de doos ergens op zolder staan, omdat ze, soms heel vaag en onduidelijk, toch wel gelovig bleven en verder keken dan die uiterlijkheden die weinig of niets meer voor hen betekenden. Maar voor de rest wisten ze er ook geen raad mee.
De ongelovige Thomas wilde zien, onderzoeken. Maar dat ligt bij vele gelovigen van nu vaak wat moeilijk. Nadenken over je gelovig zijn, nadenken over de betekenis van de bijbel, dat vinden velen maar een enge en verwarrende zaak, ze zijn bang dat ze er dan nog minder van snappen, en dat zou best eens kunnen zijn.
Anderen zouden het wel willen, maar het komt er niet van, we hebben het zo druk met allerhande zaken. Er zijn er ook die zeggen, en misschien denkt u zo ook wel: zeg nu eens precies waar het over gaat, dan hoeven we niet te zoeken. We willen graag zekerheid, zoals men vroeger zekerheid had. Maar dan moeten we toch denken aan die woorden van Jezus: Zalig die niet zien en toch geloven.
Gelovig zijn is wezenlijk vragend en zoekend openstaan voor het onzichtbare, gelovig zijn is twijfelend en weifelend Gods Geest in je toelaten, is proberen Jezus' boodschap in je leven te vertalen in daden. Geen zekerheid, wel zaligheid.

Gebeden en teksten bij deze zondag

Tweede zondag van Pasen 2010

Je hebt tegenwoordig van die futuristische Science Fictionfilms waarin robots een belangrijke rol spelen soms duidelijk herkenbaar als machines, soms met een heel menselijk uiterlijk. Het grote voordeel van robots is dat je ze kunt programmeren, je kunt ze laten doen wat jij wilt en dat geeft grote macht, niet alleen over de robots maar over heel de samenleving. Robots zijn duidelijk te programmeren, bij mensen ligt dat wat moeilijker toch heeft men het alle tijden door wel geprobeerd. Ook hier gaat het om macht uitoefenen over mensen.
In de middeleeuwen hebben koningen hun best gedaan om te zorgen dat al hun onderdanen dezelfde godsdienst aanhingen. Allemaal katholiek, of allemaal protestant, dat gaf ze meer macht over hun onderdanen. Als alle neuzen dezelfde kant opstaan, dan zijn ze gemakkelijker te sturen, dan wanneer ieder zijn eigen ideeën heeft en eigen wegen gaat.
In de meeste landen bestaat tegenwoordig democratie, waarbij de burgers direct of indirect betrokken zijn bij het bestuur van een land. De partijen hebben wel hun programma's maar ieder is vrij in zijn keuze.
In de katholieke kerk kennen we echter nog lang geen democratie. Daar lijkt het erop dat de kerkelijke autoriteiten de gelovigen zoveel mogelijk willen programmeren naar hun ideeën. Bij het tweede Vaticaans concilie leek er iets van democratie te gloren maar de autoriteiten hebben sindsdien van alles gedaan om dat terug te dringen. Veel te gevaarlijk voor de eenheid van de kerk, vond men en vindt men nog steeds.
Met afwijkende meningen en ideeën kan de Kerk nog steeds niet overweg. Men zoekt uniformiteit, allemaal dezelfde programmering, allemaal dezelfde geloofswaarheden en regel, allemaal dezelfde goedgekeurde gebeden, allemaal dezelfde goedgekeurde liederen, Het is nog niet zo heel lang geleden dat de beminde gelovigen zich min of meer lieten programmeren door bisschoppen en pastoors. Die wisten alles en die had je dus te gehoorzamen. De meeste gewone gelovigen waren niet ontwikkeld, hadden niet verder geleerd. Dat gaf de kerkelijke autoriteiten een grote machtspositie.
Maar ook toen waren er dissidenten, mensen met afwijkende meningen, maar die werden vaak hardhandig de mond gesnoerd en zaken die het daglicht niet konden verdragen werden in de doofpot gestopt.
Maar er is ondertussen heel veel veranderd in de wereld, in de mensen. Ze zijn veel meer ontwikkeld dan vroeger, denken zelf meer na over zaken en slikken niet zomaar alles wat hun van bovenaf wordt opgelegd.
Terwijl de Kerk krampachtig haar machtspositie probeert te behouden, lopen steeds meer mensen stuk op die onbuigbare houding. En velen zijn in verwarring en weten niet goed wat ze met de kerk aan moeten. Ze zijn op zoek naar de Jezus zoals hij voortleeft in zijn kerk maar kunnen hem te vaak niet vinden in het instituut kerk. Jezus laat zich immers niet vinden in starre structuren en gelovige mensen kunnen en mogen geen robots zijn, precies geprogrammeerd wat ze wel of niet moeten geloven. De kerk moet inspireren en niet programmeren.
Met het evangelie kijk ik even naar de kerk van Jezus in het allereerste begin. De apostelen waren ook allemaal eigen individuen. Vandaag horen we over Thomas, hij is een beetje mijn favoriete apostel. Hij liet zich echt niet zomaar programmeren door wat de anderen zeiden. Hij was realistisch en kritisch. Dat leverde hem de titel "ongelovige Thomas" op, maar zijn geloof, zijn verbondenheid was misschien wel groter dan dat van de andere apostelen.
Ik denk dat er in onze tijd ook veel ongelovige Thomassen rondlopen, heel gelovige mensen maar wel kritische gelovigen met een eigen mening, mensen die niet zomaar alles slikken wat er van bovenaf gezegd wordt. Ik zou willen dat we allemaal iets van die ongelovige Thomas in ons hadden, dat we wat meer zouden nadenken over de boodschap van het evangelie, over Jezus' idealen, kritisch maar gelovig. Dan zou Jezus meer en meer zichtbaar worden in ons en door ons.
Als we zeggen: de Kerk als instituut inspireert heel veel goede mensen niet meer dan moeten we wel bedenken: hier ter plekke zijn wij de Kerk en hier moeten wij Jezus' boodschap samen beleven en waarmaken. En dat stukje Kerk dat wij hier beleven zou anderen moeten inspireren. Als mensen de levende Jezus niet meer ontmoeten in die machtige Kerk mogen ze Hem dan toch tegenkomen in ons, in de manier waarop wij zijn boodschap inhoud geven en levend houden.

Gebeden en teksten bij deze zondag