Lezingen: Genesis 22,1-3,9a,10-13,15-18; Marcus 9,2-10

Tweede zondag van de Veertig Dagen 2000

U kent nog wel paus Johannes XXIII, de paus van het concilie, de paus die een frisse wind door de kerk liet waaien en die daardoor een tijd van grote veranderingen inluidde. Een aantal keren in zijn leven werden dingen van hem gevraagd waar hij enorm tegenop zag. Maar na hooguit een dag bedenktijd deed hij toch wat er van hem verwacht werd. Zo ruilde hij zijn geliefde geboortestreek in voor het van de wereld afgesloten Albanië om daar pauselijk gezant te zijn. Geen protest, maar overgave, gehoorzaamheid. Toen hij op zijn oude dag geroepen werd om paus te worden, en hij zag enorm op tegen die zware taak, maar hij aanvaardde het als de wil van God.
Toen hij besloot hij een concilie bijeen te roepen dat de kerk moest verjongen en vernieuwen, kreeg hij veel tegenstand van behoudende kardinalen die bang waren dat met de vernieuwing een stuk rijke traditie zou verdwijnen, en zij inspanden in om dat concilie eerst tegen- en daarna op te houden. Paus Johannes begreep die houding niet. Hij die zelf vaak dingen prijs had moeten geven, verbaasde zich erover dat zij het verleden maar niet wilden loslaten, en meer angst dan vertrouwen hadden. Toch is iets los kunnen laten de enige weg naar de toekomst, naar echt leven.
Abraham, over wie ons de eerste lezing vandaag vertelt, wordt wel eens de vader van het geloof genoemd. Hij is iemand die veel moest loslaten in zijn leven. Op Gods woord trekt hij weg uit zijn land, uit zijn vertrouwde omgeving: dat is het loslaten van zijn verleden, dat is een grote stap een ongewisse toekomst tegemoet. Dan wordt van hem gevraagd om zijn enige zoon, zijn toekomst, los te laten. Dat is eigenlijk het onmogelijke vragen. Maar weer blijkt Abraham bereid te zijn het dierbaarste wat hij heeft prijs te geven.
Voor ons is dit een onmogelijk verhaal, iets van een primitief verleden. Wie offert er nu zijn kinderen op? Maar als je erbij stil staat, moet je dan niet zeggen dat er ook in deze tijd nog volop kinderen geofferd worden. Ook nu nog worden er kinderen geofferd aan het geweld van grote mensen. Kijk maar naar de kindsoldaten in Afrika en Azië. Kijk maar naar al die landen waar kinderarbeid heerst. Kijk eens naar het geweld in het land waar Jezus geleefd heeft waar kinderen eigenlijk de grootste slachtoffers zijn. En waarom: omdat een klein aantal mensen zich vastklampen aan hun macht en hun positie niet willen loslaten. En worden in onze samenleving kinderen soms ook niet geofferd aan de eer en de ambities van de ouders, die hun kinderen dwingen te presteren tot hun eer en glorie? Dat is soms even erg als te weinig aandacht en zorg. Als ouders hun eigen ambities niet kunnen loslaten en die zwaarder laten wegen dat het welzijn van hun kinderen, dan doen ze hun kinderen veel tekort.
Lang geleden al kwam Abraham tot de ontdekking dat zijn God, onze God, niet wil dat wij kinderen opofferen aan welk waan-idee of aan welke afgod ook. Abraham is dus een man die bereid was dingen los te laten, het verleden en de toekomst, maar ook vaste ideeën in een gemeenschap.
Wie durft loslaten wat hem gevangen houdt, krijgt meer terug dan hij losliet, dat is de oude boodschap van de Bijbel. Het leven krijgt soms pas zijn ware zin als we durven loslaten. Loslaten kan pijn doen, maar het opent vaak wel de weg naar echt geluk.
Jezus was een mens die kon loslaten. Ook dat gelukzalige moment op de berg, samen met lichtende figuren uit het verleden, hij kon het loslaten om weer het gewone leven in te gaan. Petrus kon nog niet; die wilde het vasthouden: 'Laat ons hier drie tenten bouwen', zei hij. Maar Jezus stuurt hem de berg af, naar de begane grond. Petrus moest nog veel leren loslaten, zijn dromen, zijn ambities. Zo moeten ook wij vaak iets loslaten om echt onszelf te zijn, om echt mens te zijn naar Gods bedoelingen. En loslaten kost altijd wat moeite, maar het loont de moeite. En ongelukkig de mens die niets kan loslaten.

Gebeden en teksten bij deze zondag

Tweede zondag van de veertigdagentijd 2003

Om te beginnen wil ik u een tekst voorlezen die ik onlangs tegenkwam. Die tekst gaat als volgt:
Wie loslaat krijgt meer terug dan hij losliet. Geef en u zal gegeven worden, zegt de Schrift, zaai en vruchten krijg je, honderdvoud. We liefde geeft, krijgt liefde terug; wie vertrouwen geeft, wordt vertrouwd; Wie vriendschap geeft, is nooit alleen. Maar ook het omgekeerde is waar: Wie liefde eist, krijgt haat; Wie vertrouwen verordent, wordt gewantrouwd; wie vriendschap claimt, wordt met de nek aangekeken. Op de belangrijke dingen van het leven heb je geen recht, je krijgt ze, van mensen, van God.
Tot zover die tekst en ik vond het een heel behartigenswaardige gedachte. Tegenwoordig wordt er juist zoveel nadruk gelegd op je rechten, en je rechten moet je opeisen. In een aantal zaken is dat misschien correct, maar als het gaat om fundamentele dingen van het leven, om de zaken waar je levensgeluk van afhangt, dan hebben we geen rechten, dan hebben we niets te eisen, maar alleen te geven.
Je kunt nooit tegen een ander zeggen: ik heb recht op je vriendschap, op je liefde, op je vertrouwen. Die waarden kun je alleen verwerven als je ze eerst zelf geeft. Zelfs dan heb je nog niet de garantie dat je ze ook terug krijgt, jammer genoeg blijft het soms een eenrichtingsverkeer maar zonder het zelf eerst te geven, krijg je het zeker niet.
En dat geven van vriendschap, liefde, vertrouwen, kan heel wat van ons vragen. Het kan betekenen dat je veel moet loslaten, van jezelf, van je verwachtingen, en ook van je zogenaamde rechten.
Neem bijvoorbeeld Abraham, de hoofdpersoon in de eerste lezing. Hem was beloofd dat hij stamvader zou worden van een groot volk. En dan vraagt God van hem zijn enige zoon te offeren, m.a.w. weg dromen, weg belofte. Abraham was echter bereid het liefste en dierbaarste wat hij bezat te offeren, los te laten, te geven, om Gods vriendschap te verwerven. God vraagt natuurlijk geen mensenoffers om zijn vriendschap te geven. Maar het loslaten van iets dat je dierbaar is kan heel ver gaan.
Neem bijvoorbeeld ouders. Ouders zijn automatisch geroepen om veel liefde te geven aan hun kinderen. Maar die liefde kan ook vragen dat zij op een gegeven ogenblik hun kinderen loslaten, hun de ruimte geven hun eigen leven te gaan leiden, hun eigen weg te gaan, ook als die ingaat tegen de hoop en verwachtingen van hun ouders. Maar kinderen dwingen helemaal te beantwoorden aan hun verwachtingspatronen, aan wat zij belangrijk vinden, dat resulteert in feite meestal in hun liefde en genegenheid verliezen.
Neem ook Petrus en zijn metgezellen. Ze dromen van Jezus' koninkrijk, en zichzelf op belangrijke posten, en daar op de berg ervaren ze iets van de glorie van hun koning. Geen wonder dat ze daar wel willen blijven. Maar ook zij moeten die droom loslaten, ze moeten de berg weer af, het gewone leven in, om met moeite en zwoegen dat koninkrijk van Jezus nabij te brengen. En juist door dat te doen zijn Petrus en zijn metgezellen de grondleggers van Gods volk op aarde.
Wij allemaal verlangen naar vriendschap, naar liefde, naar geluk. Maar ook voor ons geldt dat we het eerst zelf moeten geven, en het maakt dan niet uit of je jong of oud bent, gezond of ziek en gebrekkig. Willen we gelukkig zijn, dan moeten we veel kunnen loslaten, van onszelf, onze verwachtingen, ons gemak. Maar wie loslaat, krijgt bijna altijd meer terug dan hij losliet.

Gebeden en teksten bij deze zondag

Tweede zondag van de veertigdagentijd 2006

Ik heb nog nooit een verschijning gehad. Ik heb nog nooit een stralende Jezus gezien, zoals de apostelen in het evangelie. Ik ben ook nog nooit iemand anders tegengekomen die wel zo'n ervaring had gehad, die boven op de berg was en iets van Gods glorie en licht gezien had.
Ik heb in de loop der jaren wel mensen ontmoet die precies de tegenovergestelde ervaringen hadden: niet op de berg maar in een diep dal, geen stralend licht maar grote duisternis, geen ervaring van een God die licht en warmte uitstraalt maar eerder het gevoel dat die zogenaamde goede God hen in de kou liet staan.
Ik heb wel mensen ontmoet die zoveel meegemaakt hadden in hun leven aan verdriet, aan teleurstellingen, aan tegenslagen dat ze in een heel diep gat terecht gekomen waren, waarin niets van Gods licht te bespeuren viel, waarin niets maar dan ook niets te vinden was van Gods liefde, Gods goedheid, waar in de kerken altijd over gesproken wordt.
Ik heb in de loop der jaren wel mensen ontmoet die zeiden: ik kan niet meer geloven in God. Ik heb zoveel gebeden, zoveel gesmeekt, maar hij heeft me laten stikken. Al dat gepraat over een liefdevolle God is onzin, want als hij werkelijk zo liefdevol was, dan zou hij wel gezorgd hebben dat dit me niet allemaal overkomen was.
En als je dan hun levensverhaal hoort, als je ziet wat ze meemaken, dan valt het vaak heel goed te begrijpen dat zij zich zo voelen. Want het leven kan soms verschrikkelijk hard zijn en mensen kunnen verschrikkelijk veel te verduren krijgen. En als er dan in de kerken in alle toonaarden gesproken wordt over een God die zo goed en barmhartig is, over een God die nooit iemand in de steek laat, dan kan ik me heel goed voorstellen dat dit voor hun heel irritant en ongeloofwaardig overkomt.
En het grote probleem is, voor mij en voor ieder ander: wat moet ik tegen ze zeggen, wat moet ik doen om hen te helpen? Ik kan hun ook geen stralende Jezus laten zien. Ik kan niet bewijzen dat God toch goed en liefdevol is. Ik kan ze niet zomaar zeggen: je ziet het helemaal verkeerd, als ik ze niets anders te bieden heb. Je hebt het gevoel dat je in zo'n situatie met lege handen staat, en toch kunnen we meestal meer doen dan we zelf denken.
Ik kan hun geen lichtende God laten zien, maar ik kan wel zelf een lichtpuntje voor hen zijn in mijn medeleven, in mijn meevoelen met hun verdriet. Ik kan hun niet Gods warmte laten voelen, maar ik kan wel zelf iets van warmte voor hen zijn in mijn nabijheid, in mijn hartelijke belangstelling. Ik kan niet bewijzen dat God niemand in de steek laat, maar ik kan wel tonen dat ik hen niet in de steek laat, ook als het misschien heel veel van me vragen kan.
In het evangelieverhaal waarin de apostelen getuigen zijn van een Jezus die licht uitstraalt, gaat het in eerste instantie niet om God die lichtend aan Jezus verschijnt. Het zijn twee grote leiders uit het oude testament, Mozes en Elia, twee mensen die het ook moeilijk hebben gehad in hun leven. Zij zijn het die Jezus moed inspreken, die licht voor hem zijn.
Petrus en zijn metgezellen vinden het prachtig. Laat ons drie tenten bouwen, laat dit altijd zo blijven. Dit is zalig. Maar die vlieger gaat niet op: er moet eerst werk verzet worden Jezus heeft een zending te vervullen, hij moet licht zijn voor mensen, voor zieken en gehandicapten, voor tollenaars en zondaars.
En de apostelen mogen nog niet achteroverleunen, ook zij moeten zelf aan het werk, ze moeten de berg af en zelf licht gaan zijn voor mensen. Dat is ook de opdracht voor al zijn volgelingen. Dat is ook onze roeping. Niet op ons eigen bergje blijven zitten als het ons goed gaat, als het leven ons toelacht. Maar naar mensen gaan die in het dal zitten, in de put, in het donker, naar mensen in onze omgeving die moeilijke dagen doormaken.
En tegen mensen die in een diep dal zitten, moet je niet zeggen: kop op, boven op de berg schijnt de zon, of: God zal licht voor je zijn. Nee, je moet zelf licht zijn, zelf warmte en meeleven geven, en als je licht bent voor anderen, ervaar je meestal ook wat licht in jezelf.

Gebeden en teksten bij deze zondag

Tweede zondag van de veertigdagentijd 2009

We dromen allemaal van een stukje hemel op aarde. Maar wat moeten we ons voorstellen bij dat stukje hemel. Daar is een mooi verhaaltje over. Misschien kent u het wel. Er was eens een heel brave man die één grote wens had dat hij een keer de hemel en de hel mocht zien. En omdat hij altijd zo goed geleefd had, stond God hem die gunst toe.
En God nam hem mee en bracht hem bij een heel grote zaal. 'Dit is de hel', zei God. De man zag een grote zaal met tafels vol met heerlijk eten. Er stonden prachtige bloemen in de zaal en alles was even mooi. Aan de tafels zaten allemaal mensen, maar die keken allemaal heel verdrietig want ze hadden allemaal stijve armen zodat ze niets van dat heerlijke eten naar binnen konden krijgen, hoe hard zij het ook probeerden. De man knikte. Hij begreep het. Dit was de hel.
Toen gingen ze naar de hemel. En weer kwamen ze in een grote zaal met tafels vol met heerlijk eten. Ook daar was alles even prachtig en mooi net zoals in de hel. En aan de tafels zaten mensen, net zoals in de hel. En al die mensen hadden ook stijve armen, maar ze keken allemaal heel blij. Het was één groot feest in deze zaal. En de man zaghoet de mensen met hun stijve armen bij hun overburen het eten in de mond stopten. Ze konden met hun stijve armen niet bij hun eigen mond komen, maar wel bij die van hun overburen. Dat was de hemel.
De mensen in de hel kwamen niet op het idee om elkaar te helpen; daarom zaten ze ook in de hel en gingen ze dood van de honger. Maar in de hemel dachten de mensen niet aan zichzelf, maar aan de anderen. En daarom bleven ze leven en waren ze in de hemel. De man knikte, hij had het begrepen.
Die hel en die hemel uit dit verhaaltje vind je overal in de wereld, en zeker ook in een land als Brazilië. Daar vind je de dure villa's van de grootgrondbezitters en andere rijken. Ze hebben op materieel gebied alles wat hun hartje begeert, ze leven in grote luxe, maar zijn ze ook gelukkig? Vaak maken zij het leven voor zichzelf en anderen tot een hel, omdat ze wel willen graaien, heel dikwijls ten koste van de armen, maar toch niet in staat zijn zich te voeden met echt geluk, juist ook omdat ze geen oog hebben voor het welzijn van mede mensen.
In Brazilië heb je miljoenen armen, boeren van het land verdreven, heel velen die wonen in de krottenwijken bij de grote steden. Ze dromen allemaal van een beter leven, een stukje hemel op aarde. Dat is ook de reden dat velen naar de grote steden verhuizen, want daar zien ze de villa's van de rijken en zo leven willen ze ook wel. Maar de meesten komen in de hel van de krottenwijken terecht, in een strijd om te overleven in een jungle vol geweld, uitbuiting, discriminatie.
Maar op allerlei plekken zie je ook mensen die proberen om die hel om te vormen tot een stukje hemel, door niet alleen aan eigen belangen te denken maar om samen te werken aan allerlei kleine projecten. En dan zie je in die jungle van de krottenwijken toch kleine oases groeien waar ondanks alle armoede mensen blij zijn met elkanders hulp, waar ze daardoor ook elkaar nieuwe toekomstkansen geven. Daar krijgt het rijk der hemelen waar Jezus zo vaak over sprak beetje bij beetje gestalte.
In het evangelie van vandaag hoorden we dat Jezus en zijn gezellen ook even een hemelse ervaring hadden, en dat is natuurlijk prachtig, geen wonder dat de leerlingen daar wel willen blijven. En Jezus voelde zich door Elia en Mozes gesterkt in zijn droom om het rijk der hemelen uit te dragen en werkelijkheid te maken maar hij besefte ook heel goed dat hij doorvoor aan het werk moest, en dat hem daarbij nog een hoop moeilijkheden te wachten stonden. Daar liet hij zich niet door afschrikken, hij bleef geloven in zijn ideaal van het rijk der hemelen. En in alle toonaarden komt het in zijn prediking steeds weer naar voren: in dat rijk der hemelen is het nodig dat je niet voor je zelf alleen zorgt maar dat je een helpende hand reikt naar de mensen om je heen. Dan kan er ook in deze wereld, die voor sommigen op een hel lijkt, toch een stukje hemel werkelijkheid worden.

Gebeden en teksten bij deze zondag