Gebeden op de zesde zondag door het jaar

Inleiding:

In de lezingen van vandaag gaat het over melaatsheid. Tegenwoordig zeggen we lepra. Melaatsheid was en is een afschuwelijke ziekte omdat mensen ernstig verminkt kunnen raken, u hebt wellicht allemaal wel eens foto's ervan gezien Maar erger is nog het feit dat ze zeker vroeger in een totaal isolement terecht kwamen, want iedereen was als de dood voor deze besmettelijke ziekte. Melaatsen moesten een bel of ratel mee dragen om iedereen te waarschuwen: pas op, ga me uit de weg, ik ben melaats. Tegenwoordig kan de ziekte met medicijnen een groot deel bestreden worden en ook de leefomstandigheden van lepra-patiënten zijn sterk verbeterd. Maar in Jezus' tijd waren melaatsen echt aan hun lot overgeleverd. Het evangelie van vandaag vertelt dat Jezus een melaatse aanraakte, dat was heel ingrijpend. Dat letterlijke aanraken betekent vooral een geestelijk aanraken, een nabij willen zijn aan de lijdende medemens. En dat meeleven en die nabijheid wordt van ons allemaal gevraagd.

Openingsgebed

God van mensen, God in mensen, ook in mensen die niet beantwoorden aan ons beeld van wat een mens zou moeten zijn. Voor U zijn alle mensen gelijk, Dat zou ook voor ons moeten gelden, maar te vaak laten we ons leiden voor voorkeuren en vooroordelen. Help ons in een eerlijkheid open te staan voor iedere medemens, wie of waar hij ook is. Dat vragen wij U in Jezus' naam. Amen

Gebed over de gaven

God van mensen, God in mensen, ieder mens is welkom aan uw tafel, U sluit niemand uit van uw liefde. Moge die houding ook de onze zijn Help ons het leven te delen met al uw mensen, niemand uitgezonderd. Laat ons meer en meer gaan gelijke op Jezus, uw gezondene, die leeft en heerst tot in de eeuwen der eeuwen. Amen

Slotgebed

God, ik dank U voor mijn ogen, dat ik zie wie geen uitzicht meer hebben.
Ik dank U voor mijn oren, dat ik hoor wie geen stem heeft.
Ik dank U voor mijn mond: dat ik spreek woorden van liefde en hoop.
Ik dank U voor mijn armen: dat ik die leg om de schouders van de hopelozen.
Ik dank U voor mijn handen: dat ik die uitstrek naar de machtelozen.
Ik dank U voor mijn voeten: dat ik die zet op wegen van gerechtigheid.
Ik dank U voor mijn lijf en leden, dat ik mij inspan om het goede te doen. Amen

Voorbede
    Wij bidden voor allen die lichamelijk verminkt zijn,
    hetzij door ziekte, hetzij door ongelukken, hetzij door oorlogsgeweld,
    voor allen die een beetje buiten het volle leven zijn komen staan,
    en zich daardoor soms eenzaam en verlaten voelen.
    Moge het eerlijke meeleven van velen hen op de been houden.
    Laat ons zingend bidden.

    Wij bidden voor hen die geestelijk verminkt zijn,
    voor hen die verstandelijke gehandicapt zijn
    en daardoor niet zelfstandig door het leven kunnen gaan,
    voor hen die zwaar overspannen zijn geraakt
    omdat zij het jachtige bestaan niet meer aankunnen.
    Mogen zij mensen om zich heen treffen
    die hen met veel liefde bijstaan.
    Laat ons zingend bidden.

    Wij bidden voor allen die niet in tel zijn in onze samenleving,
    voor de mensen die men liever ziet gaan dan komen,
    voor hen bij wie men spreekt van eigen schuld,
    en degenen die er zelf helemaal niets aan kunnen doen.
    Mogen er toch velen zijn die hun hart laten spreken
    en hun een helpende hand toereiken.
    Laat ons zingend bidden.

    Wij bidden voor allen die hard en harteloos zijn geworden,
    die niet meer geraakt worden door het lijden van medemensen,
    voor hen wier leven totaal beheerst wordt door hun carrière,
    door zakelijkheid en consumptie-denken.
    Mogen hun ogen en hun harten open gaan voor medemensen in nood.
    Laat ons zingend bidden.

    God van mensen, bevrijd ons van alle vooroordelen,
    leer ons het goede zien in elke mens
    en begrip te hebben voor ieders mogelijkheden en onmogelijkheden.
    Dar vragen wij U in Jezus' naam. Amen
Teksten, gebeden, gedichten bij de zesde zondag door het jaar
Ik zou best...
    Ik zou best met je willen meeleven,
    maar ik vind, dat jouw ziekte zo akelig is.
    Ik zou best met je willen meeleven,
    maar ik vind, dat ik met jou zo moeilijk praten kan.
    Ik zou best met je willen meeleven,
    maar ik vind, dat je je zo vreemd gedraagt.
    Ik zou best met je willen meeleven,
    maar ik vind, dat je altijd met zo'n gekke broek aan loopt.
    Ik zou best met je willen meeleven,
    maar ik vind het zo raar,
    dat je altijd over je vader praat en nooit over je moeder.
    Ik zou best met je willen meeleven,
    maar ik vind het onuitstaanbaar,
    dat je in de klas altijd zo wilt opvallen.
    Ik zou best met je willen meeleven,
    maar dan moet je wel een beetje veranderen.
    Snap je? Tot over een tijdje dan!
Soms ontmoet je een mens
    Soms ontmoet je een mens bij wie je mag zijn
    zoals je bent: onzeker en klein.
    Iemand bij wie je veiligheid vindt
    en weet, dat je ondanks je fouten, toch wordt bemind.
    Soms ontmoet je een mens met een warmvoelend hart,
    daar voel je je geborgen in leed en in smart.
    In aanvoelend weten, zonder te vragen,
    word je geholpen jouw zorgen te dragen.
    Soms ontmoet je een mens die jouw warmte vraagt
    en wie jij je innigste liefde toedraagt.
    Zo ontstaat harmonie, is het goed om te leven:
    wat jou geschonken is mag jij verder geven.

      Zuster Christa, Ons Blad, zomer '84; Apostolaat des Gebeds, Nijmegen.
Mijn droom (vrij naar Maarten Luther King)
    Ik koester een droom dat de mensen eens zullen opstaan
    en zullen inzien dat ze geschapen zijn
    om als broeders en zusters te leven met elkaar.

    Ik heb een droom dat op een dag
    de rechtvaardigheid neerstroomt als water
    en dat gerechtigheid vloeit als een stroom.

    Ik draag een droom in me
    dat in elk wetgevend lichaam en dat in alle gemeenteraden
    mensen zullen worden gekozen, die rechtvaardig zijn,
    die de barmhartigheid liefhebben en Gods wegen gaan.

    Ik koester een droom dat eens op een dag de oorlogen eindigen,
    dat mensen hun zwaarden omsmeden tot ploegijzer
    en hun speren tot snoeimes,
    dat volkeren niet meer tegen elkaar opstaan
    en dat niemand meer aan oorlog denkt.

    Ik heb een droom dat we met dit geloof in staat zijn
    de wanhoop te verdragen en nieuw licht te brengen
    in de duistere momenten van pessimisme.

    Ik draag een droom in me
    dat we de dag naderbij kunnen brengen
    waarop er vrede zal zijn op aarde
    en goede wil in alle mensen.
    Die dag zal een gloriedag zijn
    en de kinderen Gods zullen er zich over verheugen.
Ben ik mijn broeders hoeder?
    Twee handen schoon gebleven door onpartijdigheid
    wie durft ze uit te steken en noemen God gewijd?
    Twee ogen uitgekeken, geen ander meer zien staan
    wie zou ze durven sluiten en zo ten einde gaan?
    Twee oren doof geworden voor andermans verdriet
    wie zou daarmee nog horen een vrolijk Sabbathslied?
    Met handen, ogen, oren door keuze vroeg of laat
    herscheppen wij de aarde tot alle goeds in staat.
Gastvrijheid
    Is je kleding naar behoren en je gedrag correct,
    dan wordt met zorg een tafel voor je gedekt.
    Wijk je af van een gewoonte of ben je misschien besmet
    , dan noemen we je naam alleen in ons gebed.

    Sta je hoog in aanzien, kom je uit een goed milieu vandaan,
    dan krijg je vast een plek hier ergens vooraan.
    Achteraan zijn nog plaatsen, mocht je anders zijn dan wij.
    Of we willen of niet: ook jullie horen erbij.

    Ben je vriendelijk en innemend, zorg je niet voor overlast,
    dan heten we je welkom als onze gast.
    Ben je niet zoals wij verwachten, pas je niet in ons belang,
    dan komt onze gastvrijheid wel een beetje in het gedrang.
"De Muur"
    Wie breekt er ooit de muur af
    die mensen van elkaar scheidt,
    die hen vervreemdt, beangstigt
    en opsluit in hun eenzaamheid?
    Wie spreekt er ooit de woorden
    waardoor de harten opengaan
    en wij elkander vinden
    als nieuwe mensen verder gaan?
    Wie zoekt er ooit naar vrede
    die eigen welvaart tegenstaat
    maar het geluk van allen
    vergroot en tot een weldaad maakt?

      Een lied van Henk Jongerius
Is deze man dan niet mijn broer?
    Dom Helder Camara was nog hulpbisschop van Rio de Janeiro (Brazilië) toen een zwarte Braziliaan bij hem werk kwam vragen. Camara belde meteen een bevriend zakenman en zei: 'Vriend, mijn broer zit hier bij me. Hij is op zoek naar werk. Kan jij hem helpen?'
    'Stuur hem maar hierheen, graag zelfs', zei de zakenman. Toen hij de zwarte man zag binnenkomen, pakte hij meteen de telefoon: 'Je zei me toch dat je je broer zou sturen, bisschop, maar er staat een neger voor me!'
    'Denk eens even na, wil je', zei de bisschop. 'Moet ik niet het evangelie van goedheid en universele liefde verkondigen? En is deze zwarte man dan niet mijn broer?'
De buitenkant
    Joeri is na school met zijn vriend Ben meegegaan naar huis. "Mag ik een kiwi, mam?", vraagt Ben. "Ja, natuurlijk", zegt zijn moeder. Joeri kijkt naar de bruine harige vrucht in Bens hand. Is dat een kiwi? Het ziet er niet erg lekker uit. Zo'n rare kleur. En van die rare haartjes erop.
    Bens moeder snijdt de kiwi in twee stukken. Van binnen is het ding groen. Er zitten zwarte pitjes in. Ben pakt een lepeltje en begint de kiwi uit te lepelen. Joeri is nu toch wel een beetje nieuwsgierig. "Mag ik ook een hapje?", vraagt hij. Ben pakt een lepeltje voor zijn vriend. Hij geeft Joeri de andere helft van zijn kiwi. Joeri proeft voorzichtig. Fris en een beetje zoet smaakt het. Wel lekker eigenlijk.
    Bens moeder glimlacht. "Lekker?", vraagt ze. Joeri knikt. "Zo zie je maar', zegt Bens moeder, "je moet altijd verder kijken dan het velletje!" Joeri en Ben moeten er om lachen. Verder kijken dan het velletje. Dat klinkt wel goed!
    "Hoe was het op school?", vraagt Bens moeder. "Er is een nieuwe jongen in de klas", vertelt Ben. "Hij heet Anton. Hij ziet er wel vies uit. Allemaal rode vlekken in zijn gezicht en op zijn handen. Dat is een ziekte, zei de meester. En het is niet vies. De meester zegt dat we gewoon met hem kunnen spelen. Wij krijgen die ziekte dan niet. Maar ik ga toch maar niet met hem spelen".
    "Ik wel", zegt Joeri, "Ik ga morgen met hem spelen". "En je kent hem niet eens?", zegt Ben. "Jawel", zegt Joeri. "Hij woont bij ons in de straat. En hij heeft mij geholpen. Gisteren waren er grote jongens. Ze wilden mijn voetbal afpakken. Anton kwam er aan. Hij heeft me geholpen, zodat de jongens de bal niet konden pakken". "Vind je hem dan niet vies?", vraagt Ben. "Jawel", zegt Joeri, "ik vind het er ook wel akelig uitzien. Maar hij heeft me wel geholpen. Daarom ga ik met hem spelen". Hij slikt het laatste hapje van zijn kiwi door. "Je moet altijd verder kijken dan het velletje. Of niet soms?", zegt hij dan.
terug naar de overweging