Lezingen: 1 Thessalonicensen 5,1-11; Matteüs 25,14,30

Drieëndertigste zondag door het jaar 1999

In de krant van vrijdagmorgen stond op de voorpagina het verhaal van ene Nathanaël Abraham, een dertienjarige jongen in Amerika, die terecht stond voor het doodschieten van een andere jongen, per ongeluk volgens zijn eigen zeggen. Hij zit al twee jaar achter de tralies, hij was elf toen het gebeurde. Hij wordt berecht als een volwassene, hij kan zo levenslang krijgen. Ik vind dit barbaars, een schande voor een beschaafd land. Bovendien zou die jongen volgens deskundigen geestelijk minvermogend zijn. Ik vind het onbegrijpelijk dat zoiets in een modern land gebeuren kan.
Op pagina twee van dezelfde krant van vrijdag stond een heel ander verhaal. Het ging over Nelson Mandela, "messias tegen wil en dank" was de kop: een indrukwekkende figuur, die ondanks alle vernederingen van de gevangenis, toch een integer mens is gebleven, die ieders respect heeft afgedwongen, in Zuid Afrika en in heel de wereld. Ondanks alles is hij gematigd, verzoenend, zonder haat en wrok gebleven.
De jonge Nathanaël, de oude Mandela, twee totaal verschillende figuren: de een zwakbegaafd, met weinig of geen talenten, om de woorden van het evangelie te gebruiken, de ander hoogbegaafd, iemand die gewoekerd heeft met zijn talenten, de een toegejuicht, de ander voor zijn leven verdoemd.
Gelukkig zijn er veel figuren als Nelson Mandela, goede mensen, toonbeelden van menselijkheid, menswaardigheid, menslievendheid. Jammer genoeg zijn er ook altijd figuren als die Nathanaël, mensen van alle leeftijden, maar dikwijls uit kansarme gezinnen en buurten, opgroeiend in verpauperde krottenwijken, zonder een warm en geborgen thuis, en hun straat is een jungle vol gevaren, waar de misdaad welig tiert. Wie daar woont en leeft, moet al een heel sterke persoonlijkheid zijn om niet door de misdadigheid van die samenleving opgeslokt te worden. En de zogenaamde goede, brave, helft van de samenleving roept om straf, zwaardere straffen om de misdaad een halt toe te roepen.
Maar op de eerste plaats heb je hier de grote vraag of het geven van meer en zwaardere straffen hier wel iets oplost? En op de tweede plaats: als je naar de schuldvraag kijkt, kun je je afvragen: wie is meer schuldig: degene die een misdaad begaat, of een overheid die in bepaalde omstandigheden mensen laat verpauperen, of een samenleving die zich hard opstelt en hen als vuilnis behandelt.
Ik wil niet suggereren dat er geen straffen meer uitgedeeld mogen worden, maar wel dat we ook oog hebben voor die andere kant: de kant van de kansarmen, de ontwortelden, van hen die niet meetellen. We moeten ons goed bewust zijn dat niet iedereen evenveel talenten heeft en dus ook niet evenveel kan produceren en presteren. Dat moet maken dat we milder worden in ons oordeel over degenen die er in onze ogen niets of weinig van terecht brengen.
Bovendien moeten we onszelf de vraag stellen of wij wel woekeren met de talenten die wij gekregen hebben. En hierbij moeten we wat nader naar het evangelie van vandaag kijken. Als wij over talenten praten dan vertalen we dat met aanleg, gave, maar in het evangelie gaat het eigenlijk gewoon over een hoeveelheid geld, een talent is in de joodse wereld van toen een flink bedrag aan goud.
Jezus gebruikt dit beeld om zijn toehoorders iets duidelijk te maken: zoals een heer aan zijn dienaren een geldbedrag kan geven om er iets mee te doen: handel drijven en geld erbij verdienen, zo heeft God jullie een grote rijkdom toevertrouwd, de rijkdom van het leven, de rijkdom van zijn verbond; ieder naar zijn bekwaamheid, m.a.w. God houd rekening met ieders mogelijkheden en onmogelijkheden. En in deze gelijkenis gaat het vooral om die laatste dienaar die helemaal niets gedaan heeft met het geld dat de heer hem toevertrouwde.
Dat is precies het verwijt dat Jezus maakt aan het adres van de joodse leiders: jullie hebben niets gedaan met de rijkdom die God je gegeven heeft, jullie worden beheerst door angst, kortzichtigheid, bekrompenheid, jullie spelen op veilig, maar daardoor gebeurt er bij jullie niets, daarom sta je voor God met lege handen.
Hier ligt ook de vraag die dit evangelie ons stelt: doen wij wel iets met de rijkdom ons toevertrouwt, de rijkdom van het leven, de rijkdom van het blijde boodschap die Jezus ons meegaf, de rijkdom van dat grote gebod van de liefde, van zorg voor elkaar, van mildheid en vergeving, van eerlijkheid en waarachtigheid? Of spelen ook wij op veilig? Gaan we onze eigen weg en durven we onze nek niet uit te steken voor anderen. En het maakt niet uit of we veel of weinig talenten hebben, hoogbegaafd of zwakbegaafd zijn, veel of weinig aankunnen, als we in ons leven maar iets doen met Jezus' boodschap, God kijkt niet naar de resultaten, wel naar onze inzet. En al presteren en produceren wij nog zoveel in ons leven, al zijn we nog zo rijk, of beroemd of geleerd, als we niets doen met Jezus' boodschap, staan we voor God met lege handen.

Gebeden en teksten bij deze zondag

Drieëndertigste zondag door het jaar 2002

In de klas van juffrouw Janssen zaten verschillende uitblinkers. Mini was geweldig populair want ze was de beste van de klas, en als Mini zei: we gaan dit doen dan deed iedereen mee. Bij de jongens was Joris de meest getapte: hij had altijd het hoogste woord, hij kon ook geweldig goed voetballen, iedereen wilde bij hem in het team. Dan had je ook nog Jasmijn die haar zakken altijd vol snoep had en daar rijkelijk van uitdeelde, die had ook altijd een grote aanhang, en ook Sammy, die altijd de komiek uithing en iedereen aan het lachen maakte, was steeds het middelpunt van een grote groep kinderen. Er was best een flinke rivaliteit tussen die uitblinkers, en dat was niet altijd bevorderlijk voor een goede sfeer in de klas.
Op een dag gaf juffrouw Janssen ze allemaal een velletje papier en ze zei: Ik heb een heel moeilijke vraag voor jullie. Je moet eerst goed nadenken voordat je het antwoord opschrijft. Veronderstel dat je heel erg ziek bent en je moet een week naar het ziekenhuis. Je moet daar in quarantaine, je pap en mam mogen daar niet binnen komen. Maar een van je klasgenootjes mag wel mee naar binnen. Wie zou je vragen om die week met jou naar het ziekenhuis te gaan. Denk daar maar eens goed over na.
Het was doodstil in de klas en de een na de ander schreef een naam op. Toen juffrouw Janssen de antwoorden op een rijtje had gezet deed zij een verrassende ontdekking: Niemand had Mini of Joris gekozen, de grote uitblinkers in de klas, En Jasmijn en Sammy hadden elk maar een stem gekregen.
De meeste kinderen hadden Robby gekozen als hun maatje. Nu was Robby een jongen die nooit opviel, hij was geen bolleboos, en voetballen kon hij helemaal niet. Het was gewoon een vriendelijk joch. Maar de kinderen voelden heel goed aan dat ze van hem meer vriendschap en steun zouden krijgen dan van die zogenaamde populaire klasgenootjes, als ze daar in het ziekenhuis zouden moeten liggen. In zo'n situatie kijk je naar andere zaken dan populariteit.
Datzelfde geldt natuurlijk ook voor de volwassenen. We leven in een wereld waarin iedereen een uitblinker meent te moeten zijn, je moet presteren, op welk gebied dan ook, en waar gepresteerd moet worden om mee te tellen, krijg je automatisch iets van rivaliteit, soms met heel kwalijke gevolgen.
Een gezonde rivaliteit is goed, dat zorgt voor vooruitgang, maar vaak is het helemaal niet zo goed voor individu en samenleving. Overdreven prestatiezucht en rivaliteit kunnen menselijke waarden verstoren. Als kinderen worden opgejut om toch maar ergens in uit te blinken, hoeft daar op zich nog niets mis mee te zijn, maar vaak zie je dat het vooral is tot meerdere eer en glorie van de ouders en niet omdat het kind het zelf zo leuk vindt, en dan is het niet goed.
Volwassenen laten zich vaak opjutten door mode en trends, wie het meeste verdient, wie de belangrijkste positie heeft, wie het mooiste huis heeft of de mooiste meubelen of de duurste auto, wie het verste weg op vakantie is geweest. Je telt pas mee als je ergens in uitblinkt toch ligt daar niet het criterium voor een goed en zinvol leven. En die uitblinkers, op welk terrein dan ook, zijn lang niet altijd gelukkige mensen.
Als het gaat om een gezonde en plezierige samenleving, een samenleving waarin mensen elkaar steunen en bijstaan, dan gaat het om andere waarden, m.n. menselijkheid en medemenselijkheid.
In het verhaal van de talenten dat we in het evangelie hoorden, maakt Jezus duidelijk dat het niet gaat om de uiteindelijke prestaties, dat is gewoon teveel afhankelijk van je talenten, van je mogelijkheden, en van allerlei omstandigheden die je leven meer of minder beïnvloeden. Maar het gaat wel om je inzet, dat je je talenten zo goed mogelijk gebruikt, en in de context van zijn boodschap moet je eraan toevoegen: dat je je talenten gebruikt niet voor eigen eer en glorie maar voor elkaar, voor elkanders welzijn, voor kleine en zwakke mensen.
Waar hij zich boos over maakt, is de houding van gemakzucht, van niets doen met je talenten. Maar dat niets doen kan ook voortkomen uit angstvalligheid. De dienaar die zijn geld in de grond stopte was bang. Hij durfde niets ondernemen, bang een misser te maken. Ook die houding irriteerde hem mateloos. Dat was hier ook zijn verwijt aan de joodse priesters en schriftgeleerden die zo angstvallig vasthielden aan allerlei regeltjes en wetjes dat ze daarmee niet in beweging kwamen en hun talenten verstopten. Ze dachten dat ze goed waren omdat ze , in hun ogen, niets verkeerds deden, want ze onderhielden super nauwkeurig alle geboden en verboden.
Ze deden misschien niets verkeerd maar ook niets goeds, ze gebruikten hun mogelijkheden niet om medemensen te helpen om een positieve bijdrage te leveren aan de samenleving van toen. Jezus zegt: het kan me niets schelen wat je doet en hoeveel je doet, dat is zo afhankelijk van de talenten die je gekregen hebt als je maar iets doet. Al kun je nog zo weinig, doe iets. Dat moet ons wel heel voorzichtig maken als we oordelen over mensen.
Mensen die in onze ogen veel goeds doen, schieten in Gods ogen misschien wel schromelijk tekort. En mensen die er in onze ogen niet veel van terecht brengen, hebben in Gods ogen misschien heel veel gepresteerd. En als het gaat om eigen doen, een beetje nederigheid is wel op zijn plaats.

Gebeden en teksten bij deze zondag

Drieëndertigste zondag door het jaar 2005

Toen ik in het laatste jaar van het klein seminarie zat werd dit als gymnasium erkend door het rijk en konden we op eigen school staatsexamen doen. We hebben als klas keihard zitten werken voor de examens, allemaal behalve een, dat was zo'n bolleboos dat hij het zo wel wist. Terwijl wij zaten te blokken, zat hij met een klein schaakbordje te spelen.
Hij slaagde voor zijn examens maar bij het uitreiken van de diploma's zei de directeur tegen hem: Tot mijn spijt moet je jou dit diploma overhandigen. Je hebt het niet verdiend. Daar kon hij het mee doen.
Een andere klasgenoot zakte voor zijn examen, hoewel hij er keihard voor geleerd had. Hem hadden we veel en veel meer een diploma gegund.
Ik heb zelf een aantal jaren les gegeven op het klein seminarie. In een gegeven jaar was er een kleine klas met allemaal heel knappe koppen, maar je hebt altijd baas boven baas en er was een jongen bij die in deze klas toch wat achteraan kwam en daar had hij het best moeilijk mee. Later ging hij naar een andere school en daar hoorde hij opeens bij de besten, en die jongen was er heel gelukkig mee.
Op scholen en eigenlijk in heel de samenleving gaat het om de resultaten en niet zozeer om wat je ervoor gedaan hebt.
Je bent als student geslaagd als je maar hoge punten scoort, terwijl een ander misschien veel harder ervoor gestudeerd heeft.
Je bent als sportman of vrouw geslaagd als je in de medailles valt, als je de beker wint of kampioen wordt in jouw tak van sport, terwijl een ander misschien er wel veel harder voor getraind heeft.
Je bent geslaagd als je goed geld verdiend hebt, en dat kunt laten zien in een grote villa en een dure auto, terwijl je buurman die in een eenvoudig huis woont er misschien veel harder voor gewerkt heeft.
Je bent als politicus geslaagd als je maar flink aan de weg timmert, zodat je naam maar vaak genoeg in de krant komt en iedereen jou kent, terwijl een ander misschien meer werk verzet voor de gemeenschap. Maar de resultaten tellen, niet de inspanningen.
Het evangelie vandaag zet zoals zo vaak de dingen weer eens op zijn kop. Het gaat God niet om de resultaten, maar wel wat je doet met je talenten. Op zich gaat het in het verhaal om geld, een talent is een flink bedrag aan geld. De heer verdeelde zijn geld naar gelang ieders bekwaamheid, staat er. In het gewone spraakgebruik is talent bekwaamheid gaan betekenen.
Iedereen heeft wel zijn talenten, zijn vaardigheden, zijn bekwaamheden en daar moet je mee woekeren in je leven, dat is de opdracht voor elk mens. Maar God kijkt niet naar de resultaten, niet naar de geleverde prestaties maar wel of je gewerkt heb met de mogelijkheden die je in je hebt. Of je nu tien of vier talenten opbrengt, is niet interessant voor hem. Wie meer mogelijkheden heeft, moet ook meer opbrengen, en wie minder mogelijkheden heeft, mag minder opbrengen.
Maar wie niets doet, wie zijn talenten in de grond verstopt, die is de pineut, want die staat met lege handen, ook voor zichzelf, die blijft buiten staan, die gaat niet binnen in een gelukkig leven.
Dit verhaal vraagt ook van ons dat we anders gaan denken. Wij zijn gewend om naar de buitenkant te kijken, naar de resultaten die we zien, maar wat weten we af van iemands mogelijkheden en vaardigheden? We beoordelen iemand om wat we hem zien doen of niet zien doen maar we vergeten dat er heel veel is dat we niet zien, niet kunnen zien.
Wij voelen ons vaak boven anderen verheven, we voelen ons beter dan anderen, dat zie je toch zo, denken we dan. Om maar een voorbeeld te noemen: we voelen ons veel en veel beter dan die mensen die in de gevangenis zitten of gezeten hebben. Op zich is het ook helemaal niet vreemd dat we ons beter voelen. Maar als we alles zouden weten, alles wat iemand wel of niet heeft meegemaakt, als we ieders mogelijkheden en onmogelijkheden zouden kennen dan zouden we misschien tot heel andere gedachten komen. En God, die hart en nieren doorgrondt, heeft ook vaak andere gedachten.
Dit verhaaltje van Jezus wil ons twee dingen leren: ten eerste dat we wat bescheiden moeten blijven in ons oordeel over onszelf en ons niet te gauw boven anderen verheven moeten voelen. Dat we ons ook steeds moeten afvragen of we al onze talenten wel echt goed gebruiken of we er toch niet enkele in de grond verstopt hebben.
Ten tweede leer dit verhaaltje ons dat we altijd mild moeten zijn in ons oordeel over anderen, ook al zien we dat zij er niet zoveel van terecht brengen, in onze ogen dan. Misschien hebben ze gewoon minder talenten, minder mogelijkheden, en werken ze toch heel hard met de paar mogelijkheden die ze hebben.
Als we die twee conclusies wat meer in de praktijk brachten, dan zou onze samenleving al veel milder worden, veel minder hard, veel meer leefbaar voor iedereen, ook voor onszelf.

Gebeden en teksten bij deze zondag

Drieëndertigste zondag door het jaar 2008

Drie boeren kregen van hun Schepper een lap grond om die te bebouwen. De eerste kreeg een groot stuk vruchtbare grond in de Noordoostpolder. De tweede kreeg een paar bunder goede grond aan de Maaskant. En de derde kreeg een stuk schraal zand in de Peel. En hun Schepper zei tegen hen: Ga aan het werk op het land dat ik je gegeven heb. Ik kom over een tijdje terug om de vruchten te zien van jullie arbeid.
De eerste boer dacht: dat is een makkie. Met deze grond krijg ik vanzelf een grote opbrengst. Hij huurde een stel Poolse arbeiders in om het zware werk voor hem te doen. De tweede boer had het op de rivierklei ook niet zo moeilijk, het was wel flink doorwerken maar de resultaten waren prima. De derde boer had het zwaar. Het was hard ploeteren op het land en de opbrengst was maar heel karig.
Toen de Schepper kwam kijken wat ze ervan terecht gebracht hadden, riep hij eerst de boer op de schrale Peelgrond bij zich en zei tegen hem: Jij krijgt van mij de eerste prijs, de opbrengst is wel niet groot maar jij hebt wel het hardst gewerkt van allemaal. Tegen de tweede boer aan de Maaskant zei hij: je hebt goed geboerd, jij krijgt de tweede prijs. Tegen de rijke boer uit de Noordoostpolder zei hij: Jouw opbrengst is wel het grootst maar je hebt er het minst voor gewerkt. Van mij krijg je geen prijs voor je werk.
Een ander voorbeeld. Joris heeft een IQ van 150. Hij hoefde zich nooit in te spannen om te leren, dat ging bij hem bijna vanzelf. In zijn studententijd had hij heel veel tijd voor studentenfeestjes en andere leuke dingen. Toen hij afgestudeerd was werd hij professor in de economie en hij verdiende er goed mee. Janus had een IQ van 100, maar hij deed goed zijn best op school en schopte het uiteindelijk tot gemeentesecretaris in een middelgrote plaats. Jimmy had maar een IQ van 70, kon op school niet echt mee zijn middelbare school maakte hij niet af en uiteindelijk werd hij chauffeur op een vuilniswagen. Hij verdiende net genoeg om van te leven.
Toen de Schepper kwam kijken wat deze drie met hun leven gedaan hadden, zei hij tegen de vuilnisman: Jij krijgt van mij de eerste prijs, want jij hebt het hardst gewerkt met je beperkte mogelijkheden. De gemeentesecretaris kreeg de tweede prijs en u begrijpt het al: de professor kreeg de poedelprijs.
Als Jezus in onze tijd geleefd zou hebben, zou hij zijn boodschap wellicht op deze manier gebracht hebben. Hij wil ons duidelijk maken dat een goed en zinvol leven niet bepaald wordt door de uiteindelijke resultaten die wij kunnen laten zien, maar wel door onze inzet om het zo goed mogelijk te doen naar onze talenten, naar onze mogelijkheden.
Zeker in onze door de economie bepaalde maatschappij gaat het om de resultaten die je opbrengt, om je prestaties. Daar wordt door iedereen naar gekeken. En een professor geniet een veel groter aanzien dan een vuilnisman, en iemand die in een grote villa woont lijkt belangrijker dan iemand die in een gewoon rijtjeshuis woont.
Nee, zegt Jezus in de gelijkenis van vandaag, dat zie ik heel anders. Het kan me niets schelen wat je prestaties zijn, als je maar werkt met je talenten, met je mogelijkheden. Die talenten en die mogelijkheden zijn voor iedereen verschillend, de een heeft in de concrete omstandigheden van het leven toch meer kansen dan een ander. Het is maar, wat doe je ermee? Wat probeer je ermee te doen?
Dat geldt ook voor ons morele en godsdienstige leven. Iemand die opgroeit in een achterbuurt in een zwak-sociaal milieu, die loopt het risico dat hij zich zwak-sociaal en zelfs a-sociaal gaat gedragen. En dus kijken wij brave burgers op hem neer, maar misschien doet hij wel meer zijn best om goed te leven, in zijn omstandigheden en naar zijn mogelijkheden, dan iemand van wie iedereen zegt dat hij keurig netjes oppast.
Wij zien alleen een buitenkant en op die buitenkant oordelen en veroordelen we onze medemensen. Maar alleen onze Schepper kan van binnen kijken en die heeft vaak een heel ander oordeel dan wij. Misschien toch goed om daar wat meer aan te denken.

Gebeden en teksten bij deze zondag