Lezing: 1 Samuël 16,1, 4-7,10-13a; Johannes 9,1-7

Vierde zondag van de veertigdagentijd 1999

Ouders die voor hun kinderen opkomen vind je ze overal, in Israël, in Afghanistan, in Congo, in Europa. Moeders én vaders willen allemaal het beste voor hun kinderen, en als er een ziek of gebrekkig is, dan doen ze alles om hun kind te helpen. Als het nodig is lopen ze van dokter naar dokter, op hoop van genezing. Ouders vechten voor het welzijn van hun kinderen, maar dat mag je ook van ouders verwachten. Het is hun taak om hun kinderen een goede toekomst in te dragen. En ouders die dat niet doen, of onvoldoende doen, schieten heel erg te kort.
Maar je moet heel voorzichtig zijn als je de zaak gaat omkeren: als een kind het later niet goed stelt, op welke manier ook, is dat dan altijd de schuld van de ouders? Als kinderen zogezegd het slechte pad opgaan, als ze ontsporen althans volgens de mening van velen, kun je daar dan de ouders op aankijken? Kun je dan tegen hen zeggen: jullie hebben je kinderen niet goed opgevoed, jullie zijn tekort geschoten in je ouderlijke plichten? Soms kun je dat inderdaad misschien zeggen. Vaak beslist niet.
Maar is die schuldvraag eigenlijk wel zo belangrijk? Moeten we niet veel meer kijken naar het welzijn van het kind, van de man en vrouw hier en nu. "Wie heeft er gezondigd, hijzelf of zijn ouders, dat hij blindgeboren is?" vroegen Jezus' leerlingen, toen ze die blinde bedelaar tegenkwamen.
Ziekte en gebrekkigheid zag men in die tijd als een straf voor zonden, en als die blinde man er zelf niets aan kon doen, dan, zo redeneerde men, lag de schuld dus bij de ouders. Het antwoord van Jezus is heel duidelijk: noch hij, noch zijn ouders hebben gezondigd, Hij doorbreekt het denken van toen: hij geeft niemand de schuld. Die schuldvraag is voor hem ook helemaal niet belangrijk, hij ziet die blinde bedelaar als een uitdaging, een taak voor hemzelf: hier moeten Gods werken van barmhartigheid openbaar worden, hier moet hij iets doen, hier moet hij een helpende hand bieden. En dat is een hele andere manier van ertegen aan kijken.
Het gaat om het welzijn hier en nu van deze mens, die we hier en nu tegenkomen. Ook voor ons zou die schuldvraag totaal onbelangrijk moeten zijn, ook we zouden daar een taak, een uitdaging moeten zien: Wat kan ik hier doen om op te vangen, om te helpen, om te redden? Hoe kan Gods goedheid waar we het altijd over hebben, gestalte krijgen in mij, of in de gemeenschap waar ik bij hoor?
Meestal reageren we negatief: "Heel erg, maar hier ligt geen taak voor mij." "Ik heb al genoeg te doen met mijn eigen gezin, mijn eigen familie, ik kan de lasten van anderen er echt niet bij nemen." Heel vaak zeggen we: "Eigen schuld, dikke bult. Als zij zichzelf in de problemen werken, moeten ze die zelf ook maar oplossen." We kunnen natuurlijk duizendenéén excuus bedenken maar Jezus' boodschap is en blijft: maak je niet druk over de schuldvraag, maar zie die medemens die het niet goed stelt, op welke manier ook, als een uitdaging voor jezelf, als een indringende vraag: Wat kan ik doen om hier te helpen?

Gebeden en teksten bij deze zondag

Vierde zondag van de veertigdagentijd 2002

Het is beter om blind te zijn dan niets te zien en doelloos te leven. Het is beter om doof te zijn dan enkel te horen hoe de mensen vloeken. Het is beter om stom te zijn dan zinloos te spreken en zwijgzaam te leven zonder protest. Deze tekst kwam ik deze week tegen en daar zit heel veel in.
We gunnen niemand de handicap van stomheid, doofheid of blindheid. We weten maar al te goed dat elk van deze handicaps de waarde van het leven meer of minder verstoort. De leefwereld van mensen met een van deze handicaps wordt heel klein. En een kleine wereld beperkt de zin van het leven. Maar datzelfde geldt ook voor veel andere mensen, die niet lichamelijk gehandicapt zijn, maar meer geestelijk.
Je komt mensen tegen die heel veel woorden uitspreken maar die eigenlijk niets zinnigs zeggen, die over van alles kletsen zonder dat het echter inhoud heeft. Je hebt mensen die zogenaamd Oost-Indisch doof zijn die alleen horen wat ze graag willen horen en alleen zien wat ze willen zien en voor de rest stekeblind zijn. En dat is meestal een teken dat hun denkwereld heel klein is, dat ze oogkleppen op hebben en daardoor heel beperkt zijn in hun zien.
U hebt het vast ook wel eens meegemaakt dat iemand dingen zat te beweren, en u dacht bij uzelf: zie je nou niet dat het heel anders is dan je zegt. Of dat mensen zelf zeggen: toen ik dat hoorde of zag, toen gingen opeens mijn ogen open.
Het is een feit dat we vaak een heel slecht zicht hebben op bepaalde situaties, bepaalde gewoonten, bepaalden waarden en normen. Fouten van anderen zien we meestal vlijmscherp, maar als het gaat om iemands goede kanten zijn we vaak erg bijziende. We kijken vaak alleen naar de buitenkant en daarop vellen we een oordeel maar meestal doen we geen moeite om ook iets van de binnenkant te zien. Maar de binnenkant is altijd veel belangrijker dan de buitenkant.
In de eerste lezing hoorden we daar een mooi voorbeeld van. Samuël moest een nieuwe koning voor Israël zalven, en hij keek eerst alleen maar de buitenkant, maar God had andere ideeën en het werd David die gezalfd werd.
Soms zien we alleen wat we gewend zijn te zien, omdat iedereen het zo ziet, maar de werkelijkheid is soms anders, of in elk geval veelzijdiger. Vaak zijn we in ons denken en dus ook in ons zien bevooroordeeld beïnvloed door wat men gewoon vindt, door wat op dat moment mode is. In het evangelie horen we daar een voorbeeld van. In die tijd werd ziekte en invaliditeit altijd gezien als straf voor zonde. En daarom vroegen de leerlingen of die man blind was door eigen zondigheid of die van zijn ouders. Maar Jezus zag dat heel anders: dat die man gehandicapt was had niets te maken met straf voor zonde. Waarom die man blind was, is voor hem niet belangrijk, maar Jezus ziet in de man een oproep om goed te doen, om hem een helpende hand te bieden. Dat laat een andere kijk op het leven zien. Wij zijn vaak wat bijziende in deze zaken.
Bij kleine kinderen is er wel eens sprake van een lui oog. Dan wordt vaak het actieve oog afgeplakt om het luie oog te dwingen zijn werk te doen, want anders heeft het kind er zijn hele leven last van. Dat is een vorm van trainen om goed te leren zien. Maar ook wij hebben vaak een lui oog, figuurlijk wel te verstaan.
Aan de ene kant kijken we scherp om ons heen, zien we van alles, kijken we vaak naar allerlei onbelangrijke dingen maar aan de andere kant zien we heel waardevolle dingen gewoon niet. We zouden er goed aan doen om ons te trainen wat minder naar de gemakkelijke kanten van het leven te kijken om wat meer oog te hebben voor de uitdagingen en mogelijkheden die we tegenkomen om iets goeds te doen voor een ander.
Onze ogen afplakken is bij deze geestelijke luiheid een beetje moeilijk maar jezelf eens dwingen om ook eens naar andere dingen te kijken, meer dan je normaal doet, dat kan heel zinvol zijn, zeker ook als het gaat over ons gelovig zijn, hoe wij volgens Jezus' boodschap tegen leven en samenleving zouden moeten aankijken. Niemand van ons zal zichzelf zien als een blinde, een geestelijk blinde. Toch zien we vaak slechter dan we zelf in de gaten hebben. Maar als je slecht ziet, loop je wel het risico dat je ergens tegen aanbotst, ook als gelovige mens.

Gebeden en teksten bij deze zondag

Vierde zondag van de veertigdagentijd 2005

Als wij een stuk dood hout zien liggen, denken we: je kunt zien dat het hard gewaaid heeft. Wanneer zouden ze dat eens opruimen? Als een Soudanees een stuk dood hout tegenkomt, denkt hij: ha fijn, een stuk brandhout voor onder de kookpot.
Als wij bierblikjes zien liggen, denken we: wat een rommel, ze gooien tegenwoordig alles maar weg. Als een jongen op de vuilnisbelt in Djakarta bierblikjes vindt, zegt hij: hoera, dat levert me weer een paar centen op.
Als Jantje een gat in zijn broek valt, kijkt zijn moeder ernaar en zegt ze: gooi maar weg, we gaan morgen een nieuwe kopen. Als Marco in Haiti thuis komt met een gat in zijn broek, kijkt zijn moeder ernaar en ze zegt: ik zet er straks een lap op, want die broek kan nog best een poosje mee.
Het is maar hoe je ertegen aankijkt. Kijk je door een welvaartsbril of kijk je door een armoedebril. Dat kan een hemelsbreed verschil uitmaken. En het is soms heel goed als welvaartsmensen ook eens door een armoedebril kijken. Dan krijgen ze meestal een heel andere kijk op de werkelijkheid.
Samuel keek naar de knappe zonen van Isaï en dacht die of die zal wel de nieuwe koning worden. Maar God keek er heel anders tegenaan en koos voor David. Jezus leerlingen zien een blinde langs komen en ze vragen: is dat straf voor zijn eigen zonden of voor die van zijn ouders? Maar Jezus zag in die blinde een kans om te helpen. Het is maar hoe je ertegen aan kijkt.
Toen meneer Philips de dure villa van meneer Modaal zag dacht hij met een beetje jaloezie in zijn hart: Kon ik me dat maar veroorloven, dan was ik een gelukkig man. Maar schijn bedriegt. Meneer Modaal was met al zijn geld helemaal niet gelukkig. Sjaan en John waren getrouwd maar wilden geen kinderen. "Nu kunnen we tenminste doen en laten wat we willen." Maar Jans en Jan waren dolgelukkig met hun kinderen, ook al moesten zij zich een aantal dingen ontzeggen. Het is maar hoe je ertegen aan kijkt.
Drikus en Drika hadden een kind, daar waren ze heel blij mee, maar ze verwenden hun kind tot en met. Het kreeg altijd zijn zin, en al gauw was hij eigenlijk de baas in huis. Karel en Karina hadden vier kinderen maar die werden echt niet verwend en er werd hun goed geleerd wat wel mocht en wat niet, want anders worden ze later doodongelukkig, zeiden de ouders. Het is maar hoe je ertegen aankijkt.
Ben je heel bijziend en zie je alleen de dingen vlakbij of ben je ook verziend en kun je verder kijken dan je neus lang is? Soms denk je: hoe is het mogelijk dat mensen dat niet zien, zijn ze dan zo blind dat ze niet beseffen dat ze heel dom bezig zijn. Ja, achteraf wordt er nogal eens gezucht: had ik maar wat beter uit mijn doppen gekeken, dan was dit niet gebeurt.
Van dat soort geestelijke blindheid wil Jezus ons genezen. Hij roept ons op om met zijn ogen naar mensen en dingen te kijken, om te zien wat wel en wat niet echt belangrijk is in het leven, om te zien waar je anderen kunt helpen en troosten, om te zien hoe je kunt werken aan een wereld in vrede, om te zien hoe je een bijdrage kunt leveren aan een goede samenleving.
Dat is de diepste betekenis van zijn woorden en daden. Maar helaas, we zijn soms ziende blind.

Gebeden en teksten bij deze zondag

Vierde zondag van de veertigdagentijd 2008

Sinds een paar jaar moeten alle vrachtwagens een dodehoekspiegel hebben. Dat is een belangrijk hulpmiddel om ongelukken te voorkomen. Met name fietsers werden nogal eens over het hoofd gezien, omdat ze precies in de blinde hoek fietsten. De chauffeurs in die grote vrachtwagens hebben vooruit een geweldig uitzicht, vooruit kunnen ze alles goed overzien, en dat is natuurlijk een eerste vereiste. Maar wat er zich naast zijn vrachtwagen afspeelde, zeker aan de rechterkant, daar had hij maar een heel beperkt zicht op. En daar zat met name die gevaarlijke dode hoek.
Dat is niet alleen voor vrachtwagenchauffeurs een probleem, dat is het eigenlijk ook voor ieder mens op zijn weg door het leven, soms een overzichtelijke snelweg, soms een kronkelige straatje. In een aantal situaties hebben ze een dode hoek, een grote of kleine, waar ze geen goed zicht hebben op mensen vlak in de buurt. En jammer genoeg gebeuren er dan ook wel eens ongelukken.
Vooruit kijken is meestal niet het probleem, ook al lijkt het er wel eens op dat sommige mensen stekeblind zijn, omdat ze helemaal niet goed uitkijken in het verkeer met mensen, en zo iedere keer weer brokken maken. Maar de meesten willen vooruit, willen iets bereiken in hun leven en hebben een goed oog voor de mogelijkheden die ze hebben om hun doel te bereiken, en liefst nog zo snel mogelijk. Maar juist omdat ze zo gefocust zijn op vooruit komen, hebben ze soms een heel slecht zicht op wat er om hen heen gebeurt, zodat ze bepaalde dingen in hun gezin of in hun eigen leven totaal over het hoofd zien. En dan kan het gebeuren dat, tot hun verbazing en schrik, er iets mis gaat.
Ik heb alweer jaren geleden eens iemand gesproken die met een hartinfarct opgenomen was in het ziekenhuis. Hij was geen vrachtwagenchauffeur maar wel iemand die bijna dag en nacht op reis was, hij was manager in een of ander internationaal bedrijf. Weken lang was hij soms van huis weg, naar China, naar Amerika, naar Spanje, maar dat rondtrekken was zijn lust en zijn leven. Zijn vrouw had er wel eens op aangedrongen om wat meer thuis te zijn en wat meer aandacht en zorg te hebben voor de kinderen, maar daar zag hij niet de noodzaak van in. Zijn werk ging nu voor.
Op een dag komt hij thuis na een lange reis en hij vond het huis leeg. Op tafel lag een brief van zijn vrouw, een soort ultimatum: ofwel je bent meer thuis, dan kom ik weer terug, ofwel je ziet me niet meer terug. Hij was woedend, razend, hoe kon zij hem dit aan doen. Wellicht van kwaadheid kreeg hij een flink hartinfarct en hij belandde in het ziekenhuis op intensive care. Daar kreeg hij een zee van tijd om na te denken. Toen ging hij zien wat hij nooit gezien had, nooit naar gekeken had: de rijkdom van zijn gezin, maar ook de eenzaamheid van zijn gezin omdat hij altijd van huis weg was. "Wat ben ik toch blind geweest," zei hij.
In het evangelie van vandaag laat Jezus een blinde weer zien. Dat was voor die man natuurlijk geweldig. Dat gaf hem weer de kans op een zinvol menselijk leven. Maar in Jezus' boodschap gaat het vooral om genezing van geestelijke blindheid of geestelijke verblinding.
Wie verblind wordt door geld en goed, door macht en invloed, die ziet meestal heel scherp alle mogelijkheden om dat doel te bereiken, maar die krijgt vaak ook te maken met allerlei dode hoeken waarin mensen en belangen van mensen over het hoofd gezien worden, en dan kunnen er heel gemakkelijk ongelukken gebeuren.
Wie zich laat verblinden door schijnwaarheden krijgt onherroepelijk te maken met allerlei blinde vlekken, en heel gemakkelijk vliegt hij een keer uit de bocht met alle gevolgen vandien. En het gaat Jezus niet om de schuldvraag, maar wel om te voorkomen dat er brokken vallen.
Willen we zonder ongelukken door het leven gaan, dan moeten we een dodehoekspiegel inbouwen in ons leven, zodat we steeds ook oog hebben voor alles wat er vlak om ons heen gebeurt, maar niet direct in ons gezichtveld ligt, zeker als dat wat vernauwd is. Alleen zo kunnen we ons veilig voortbewegen op de weg van het leven die we toch delen met talloze andere weggebruikers. Alleen zo mogen we hopen op een zinvol en menswaardig bestaan voor iedereen.

Gebeden en teksten bij deze zondag