Derde zondag van de veertigdagentijd

Dood hout!

Bas, Boris, Eddy en Fatima hollen de schooldeur uit. Heerlijk, het is woensdag, dus hebben ze de hele middag vrij. Het is heerlijk weer en de tweeling heeft veel zin om naar de beek te gaan en daar te vissen. "Laten we even op de anderen wachten en hen vragen of ze daar ook zin in hebben," stelt Fatima voor. De andere kinderen van het 14 Oktoberplein laten niet lang op zich wachten en dan blijken Monique en Suzan niet zo'n zin te hebben om naar de beek te gaan. "Je moet altijd zó tussen de struiken doorlopen en die takken krassen altijd in mijn gezicht," zegt Monique. "Dan gaan we toch wat struiken weghalen; dan maken we gewoon een mooi paadje," reageert Bas, "dan hebben we gelijk iets leuks te doen." "Joh, dat mag niet," zegt Helga, "je mag zo maar geen struiken weghalen, die moet je laten staan, want dat worden bomen." "Ja en bomen zijn héél belangrijk," voegt Willeke er aan toe, "daar hebben we het vanmorgen nog over gehad toen de juffrouw het vastenproject met ons deed." "Op de Filippijnen hebben ze veel te veel bomen omgekapt en nu zitten ze met de problemen." "Ach," zegt Bas en hij trekt zijn schouders op, "wat geeft dat nu: een boom meer of minder, daar heeft toch niemand last van?" "Jij hebt daar misschien geen last van," zegt Hanneke, "maar wanneer je te veel bomen kapt gebeuren er allemaal vervelende dingen. Op Mindanao verschuift daardoor de grond en kunnen de mensen niets meer verbouwen." "Dan moeten ze maar iets anders gaan doen," vindt Boris, "zo erg is dat toch ook weer niet ... laat ze maar gaan vissen; ze wonen toch op een eiland, midden in de zee." "Heerlijk lijkt me dat om op een eiland te wonen, dan ben je lekker snel bij het water en kun je de hele dag vissen," is Bas het met zijn broertje eens.
De vriendjes begrijpen nu wel dat de tweeling absoluut niet opgelet heeft toen er in hun klas over het vastenproject verteld werd. Fatima probeert aan Bas en Boris uit te leggen dat Mindanoa wel een eiland is, maar dat het bijna net zo groot is als Frankrijk; wanneer je dan midden op het eiland woont is het toch wel een beetje moeilijk om iedere dag te gaan vissen. "Bovendien," zegt Hanneke, "hebben andere landen zoals Japan, zoveel gevist in de zee rond Mindanao, dat er nu bijna geen vis meer is." Bas en Boris vinden dit maar gemeen, die vis is toch niet van de Japanners, die is van de mensen die op Mindanao wonen, daar moeten die Japanners met hun vingers vanaf blijven. "Als die Japanners in onze beek zouden komen vissen," zegt Bas heel kwaad, "dan zou ik onder water gaan zwemmen en alle vislijnen doorknippen; dan vangen ze lekker niks!" "Oen, ze vissen toch niet met hengels," zegt Ron, "ze gebruiken heel grote schepen en hebben van die kanjers van netten die ze door het water slepen." "Dan snijden we toch die netten kapot," vindt Boris.
Intussen zijn de kinderen op het 14 Oktoberplein en nu moeten ze snel naar huis, want iedereen heeft trek in een boterham. Ze spreken af om over drie kwartier bij het huis van Bas en Boris te zijn en dan samen naar de beek te gaan. "We zullen de takken wel voor jullie opzij houden," belooft Bas aan Monique en Suzan.
Een uurtje later gaan de kinderen van het 14 Oktoberplein op weg naar de beek. Ook Hans is van de partij; hij heeft vlug moeten eten want hij was veel later thuis dan de tweeling. Bas en Boris hebben al hun visspullen bij zich en ... een grote heggenschaar. "Wat zijn jullie daarmee van plan?" vraagt Fatima als ze de heggenschaar ziet. "O, gewoon, een paadje maken voor Suzan en Monique, we knippen de takken er wel af waaraan ze zouden kunnen blijven hangen," antwoordt Bas.
IJverig begint Bas te knippen, want het pad dat naar de beek gaat, is inderdaad bijna dicht gegroeid. "Moeten jullie die takken niet opruimen," vraagt Willeke, "zó kun je de rommel toch niet laten liggen." Ja wel," antwoordt Bas, "dat kan best, want takken in een bos mag niet nooit opruimen; dan groeit er straks niets meer!" "Maar nu breek wel iedereen zijn nek," vindt Fatima, die bijna over een tak gestruikeld is. De tweeling besluit de takken een beetje aan de kant te vegen, nu kan iedereen er goed langs lopen. Ineens staan ze bij een struik die helemaal kaal is. "Dat ding is dood," zegt Bas, "zullen we hem er maar uittrekken, dat gaat veel vlugger dan de takken af knippen." "Nee, niet doen," roept Helga, "dat is vast een ander soort struik, die veel later blaadjes krijgt." "Misschien moet hij wel water hebben, want al die andere struiken drinken natuurlijk al het water op en nu krijgt hij niets, dat is eigenlijk heel zielig," vindt Suzan. Bas en Boris bekijken de struik en mopperend omdat ze hem er niet uit mogen halen beginnen ze de takken die over het pad hangen af te knippen. "Kijk eens," gilt Eddy, "binnen in die tak is het helemaal groen, dus die struik is niet dood."
De kinderen van het 14 Oktoberplein vinden dat ze de struik maar snel water moeten geven. Gelukkig is het niet ver meer naar de beek en hebben Hanneke en Fatima een plastic tasje in hun zak. Bas en Boris trekken hun spijkerbroek uit en gaan het water in; ze scheppen de tasjes vol met water en geven ze aan Hanneke en Fatima. De meisjes lopen terug naar het struikje en gieten het water bij de stam. Pas na twintig tasjes water is Suzan tevreden. Bas en Boris zijn intussen helemaal nat, want je kunt nu eenmaal geen water in een tasje scheppen zonder ook eens lekker te spetteren!
Ineens klinkt er een harde kreet: Monique rent het bos in en gilt alles bij elkaar. "Wat heeft die nu?" vraagt Bas aan zijn vriendjes die geschrokken naar Monique kijken. "Da ...da ... daar kruipt een slang," antwoordt Monique, stotterend van schrik. Er zijn in ons land geen slangen," zegt Bas, "dus jij kan nooit een slang gezien hebben." "Wel waar," zegt Monique kwaad, "daar kroop echt een slang." "Dat zal wel een grote worm zijn geweest," denkt Boris, maar hij klimt toch op de kant en gaat eens kijken. "Hé, Bas, kom eens, dit is echt een slang, misschien kunnen we hem wel vangen," roept Boris. Ook Boris klautert uit het water en kijkt naar de slang. Hans denkt eens na en zegt: "Volgens mij is dat geen slang maar een hazelworm, die doet echt niemand kwaad, hoor. Daar hoef je niet bang voor te zijn." Nog wat bibberig komt Monique bij haar vriendjes staan. "Is het echt geen slang?" vraagt ze, "weet je dat zeker?" Hans pakt de hazelworm en laat deze aan Monique zien; hij zegt: "Kijk maar, hij doet niets, dit beest kan niet eens bijten." "Jammer dat het geen slang is," zegt Bas, "ik had best een slang als huisdier willen hebben." "Dat kan toch niet," zegt Fatima, "slangen zijn veel te gevaarlijk." "Papa zei dat die journalist die naar de Filippedingesen geweest was schreef dat de mensen daar een slang als huisdier hadden," zegt Boris, "dus dat kan best." "Ja," juicht Bas, "dat is waar ook: op de Fipippienen hebben ze geen katten maar slangen om muizen en ratten te vangen; dat kunnen wij ook wel eens gaan proberen." "Dan kom ik nooit meer bij jullie spelen," zegt Monique, "dat vind ik veel te griezelig." "Het is hier veel te koud voor slangen," zegt Hanneke, "die kunnen alleen maar in een glazen bak met een lamp er boven leven, daar heb je dus niets aan als muizenvangers." "Gelukkig maar," zucht Monique. "Op de Filippedingesen hebben ze nog véél leukere huisdieren," zegt Bas die intussen staat te springen om het een beetje warm te krijgen.
"Wat voor beesten ?" vraagt Eddy. "Kakkebeesten," zegt Bas. "Wat zijn dat," vraagt Eddy. "Dat zijn beestjes die kakken, natuurlijk," antwoordt Bas. "En die kak eten," vult Boris aan. "Stelletje viespeuken," zegt Hanneke, "jullie bedoelen kakkerlakken en dat zijn heel vieze insecten; dat zijn geen huisdieren."
Bas en Boris hebben het nu echt koud en willen gauw naar huis om droge kleren aan te trekken, zó is het toch niet fijn om te vissen. "Kom jongens, dan gaan we bij ons in de schuur kakkerbeesten zoeken," zegt Bas. "Die zijn er niet," gilt Eddy Bas en Boris achterna als de tweeling naar huis rent. De kinderen wachten in de schuur tot Bas en Boris droge kleren aan hebben en willen dan toch echt kakkerlakken zien. Bas haalt uit de boekenkast een boek met veel dierenplaatjes en na een poosje zoeken heeft hij zowaar een plaatje gevonden van een kakkerlak. "Wat een griezel," zegt Monique, "die is nog griezeliger dan een slang." "Ik ben blij dat ik in Nederland woon en niet op de Filippijnen," zegt Suzan, "hier heb je tenminste niet zulke enge dieren." "O, nee?" vraagt Boris en hij kijkt een rond in de schuur. Boris heeft geluk, wat in een donker hoekje zit een kanjer van een spin, hij vangt de spin en laat hem plotseling aan Suzan zien. Nu is de beurt van Suzan om flink te gillen en ... dat doet zij niet alleen alle meisjes rennen weg en Boris holt achter hen aan. Hans probeert de spin te pakken te krijgen, want hij vindt het niet aardig dat Boris Suzan zo plaagt. Bijna heeft Hans Boris te pakken, die staat bij de vijver achter in de tuin; Boris houdt zijn hand zo ver mogelijk boven het water van de vijver. Hij hangt nog verder naar achteren en ... valt in het water. Voor de tweede keer die middag is Boris kliedernat. Proestend komt hij boven met een heleboel vieze groene algen op zijn hoofd. "Nu lijk jij wel een kakkerlak," zegt Hanneke. "Nee," vindt Monique, "je lijkt precies op een slang: die zijn ook altijd zo groen en glibberig." Boris klimt uit de vijver en ... schudt zich eens flink uit. Het regent vieze waterdruppels en de kinderen maken dat ze uit de buurt van Boris komen. Boris moet weer droge kleren aan gaan trekken, maar deze keer is hij niet zo snel klaar want moeder heeft gezien wat er is gebeurd en Boris moet eerst onder de douche. Ook Bas wordt naar binnen geroepen, want moeder heeft ontdekt dat de tweeling die middag al eerder in het water gelegen heeft en ze vindt het nodig dat ook Bas gaat douchen. De andere kinderen gaan nu maar naar huis, want zonder de tweeling is het nooit zo leuk.