Bij de eenendertigste zondag door het jaar

Diepe gedachten.

Het is lekker weer en de kinderen van het 14 Oktoberplein hebben 's morgens op school afgesproken dat ze die middag weer eens een lekker eind zullen gaan fietsen. "Waar gaan we nu heen," vraagt Monique. "Laten we eens naar de bossen van St.Anthonis gaan," stelt Hanneke voor, "daar lopen schapen en van die rare koeien rond." De andere kinderen willen die rare koeien ook wel eens gaan bekijken, dus spreken ze af dat ze niet zullen treuzelen met hun middageten en zo snel mogelijk naar het huis van Edwin en Maaike zullen komen.
Bas en Boris zijn 's middags supersnel, want zij moeten de kar nog achter hun fiets doen. Hans helpt ook mee, want de kar moet echt stevig vastzitten. Dan rijden de drie jongens naar het huis van Edwin en Maaike. Maaike en Edwin staan al te wachten en hebben een leuke verrassing: hun moeder begrijpt eindelijk dat je niet kunt spelen in je netste kleding en de twee kinderen mogen nu de deur uit in hun oudste kleren. "Dat is prettig," zegt Bas, "nu hoeven jullie je niet meer bij ons in de schuur om te kleden." "We hebben nu wel oude kleren voor jullie bij ons," zegt Boris. "Die laten we fijn in de kar liggen, daar heeft niemand toch last van," vindt Bas. De andere kinderen zijn er intussen ook; Hans tilt Maaike in de kar en daar gaat het stel. De moeder van Edwin en Maaike heeft even staan kijken hoe de kinderen met Maaike omspringen en ze is verbaasd hoe gemakkelijk dat gaat. Moeder zwaait de kinderen uit.
"Hé," zegt Bas tegen Edwin en fietst met losse handen om gebaren te kunnen maken; "jullie moeder valt best mee in het gebruik." "Mama is heel aardig," legt Edwin uit, "maar ze is altijd zo bang dat er met ons iets gebeurt." "Jullie moeder houdt gewoon heel veel van jullie," zegt Fatima die naast Bas fietst, "en ze is een beetje zuinig op jullie." "Dat is toch niet verkeerd," zegt Willeke, "dat geeft beslist een lekker, veilig gevoel." "Af en toe krijg ik er een staart van," zegt Edwin, "want dan denkt mama dat ik iets niet kan, wat ik wél kan." "Dat moet je gewoon tegen haar zeggen," adviseert Bas, "ze ziet nu toch ook wel dat jij veel meer kunt!"
Al kletsend zijn de kinderen in St.Anthonis gekomen; daar moeten ze erg uitkijken, want in dat dorp is het druk op straat en er zijn geen echte fietspaden. Om bij de bossen te komen moeten de kinderen dwars door het dorp rijden en als ze er weer uit zijn wordt het heerlijk rustig op straat. Nog even en dan zijn de kinderen in het bos. "Hoi," zegt Boris, "hier hebben ze wél echte fietspaden in het bos." De fietspaden zijn soms zó smal, dat de kar met Maaike erin er maar net op past. Maaike geniet; het is toch wel heel anders wanneer je lekker in een karretje achter een fiets bengelt dan wanneer je in een auto zit. "Daar heb je bankjes," gilt Monique, "zullen we even stoppen?"
Met dit idee is vooral Boris heel blij, want hij heeft hard moeten werken; de kar is best zwaar. "Straks neem ik jouw fiets wel," biedt Bas aan. Willeke en Helga hebben intussen de inhoud van hun fietstassen op de picknicktafel gezet. De moeder van de twee meisjes had een voorraad pakjes met limonade en heeft die aan haar dochters meegegeven. Alle kinderen krijgen een pakje en tevreden drinkt het span de limonade. "Het lijkt wel vakantie," zegt Suzan, "maar waar zijn die schapen en die rare koeien?" "Die zitten achter dat hek," zegt Hanneke, "we moeten ergens een ingang zien te vinden." De kinderen blijven niet lang zitten en rijden verder. Boris is blij dat hij nu weer even gewoon kan fietsen. "Daar heb je het hek," roept Ron die voorop rijdt. De kinderen rijden over een wildrooster en dan wordt het landschap heel anders. "Het lijkt wel een hei," zegt Bert. "Dat is toch ook de bedoeling," antwoordt Monique; "die gekke koeien moeten het bos snoeien en dan komt de hei weer terug" "Daar heb je ze," zegt Bert en hij wijst op een groepje bruine koeien, die lang haar hebben en grote horens. "Doen die beesten ons niets," vraagt Monique die het een beetje eng vindt. "Welnee, die hebben het veel te druk met eten," zegt Bas. "Hé, jongens," zegt Boris ineens, "ik snap iets niet." Verwonderd kijken de kinderen om naar Boris, die achteraan fietst. "Wat snap je niet," gilt Bert. "De pastoor zei, zondag in de kerk, dat wij van God moeten houden, maar ik houd van fietsen en met jullie erop uitgaan; hoe moet dat nu?" antwoordt Boris. Van deze vraag worden de kinderen even stil; dit is heel moeilijk. "Waarom heb je dat zondag niet gelijk aan de pastoor gevraagd," zegt Bert. "Toen had ik het veel te druk, "antwoordt Boris, "ik moest alle touwtjes van de jurken uit elkaar halen." Boris vertelt er niet bij dat hij al die "touwtjes" keurig aan elkaar geknoopt had en dat dat door de koster ontdekt was." Maaike heeft de vraag van Boris ook goed begrepen en ze zit in haar karretje na te denken. Ineens zegt Maaike: "het is toch niet zo moeilijk." "Wat zeg je," zegt Bas en hij stopt direct.
Alle kinderen stappen van hun fiets, want als Maaike iets zegt is het een beetje moeilijk om haar te verstaan en al fietsend lukt dat helemaal niet. De club gaat om het karretje met Maaike erin staan. "Boris," zegt Maaike, "als je van God moet houden dan doe je dat toch, want jullie zorgen toch voor mij en dat is zwaar werk." "Welnee," atwoordt Bas, "dat is gewoon leuk, dat is geen werk." "Dat heeft met God niets te maken," zegt Boris. "Wel waar," houdt Maaike vol, "op school heeft de juffrouw verteld dat we ook van elkaar moeten houden en dat dat hetzelfde is als van God houden!" "O," zegt Boris, "is het zo simpel!" "Jullie moeten mij toch niet per se meenemen," zegt Maaike. "Natuurlijk moeten we dat wel," zegt Bert, "jij hoort toch gewoon bij onze groep, dus moeten wij jou meenemen." "Maar mijn moeder zegt dat het erg bijzonder is dat jullie mij meenemen; toen we nog in ons vorige huis woonden, waren daar geen kinderen die mij meenamen," antwoordt Maaike. "Dat is gewoon stom," zegt Boris, "het is leuk om jou erbij te hebben en wij hebben al een heleboel gebarentaal geleerd; dat is op school reuze handig!" "De meester denkt dat we niet meer praten in de klas," zegt Willeke, "en we kletsen juist wat af met onze handen; dat is heel leuk, want nu krijgen we geen strafwerk meer!" "Heeft jullie meester dat echt niet in de gaten," vraagt Edwin verbaasd. "Nee hoor," antwoordt Boris, "die heeft niks in de smiezen!" "Kijk eens," zegt Hanneke, "daar loopt een kalfje." "O, wat lief," zegt Monique, "mag dat kalfje gewoon bij haar moeder blijven?" "Natuurlijk," antwoordt Bert, "die koeien worden toch niet gemolken, dus het kalfje krijgt gewoon de melk van de koe." "Dan zijn mensen eigenlijk ook kalveren," merkt Bas op, "want die drinken ook melk van de koe!" "Hé, kalf," roept Boris, "zullen we eens verder gaan?" "Ja, rund," antwoordt Bas, "even een wedstrijdje wie het eerst aan het einde van het pad is." Boris stuift weg met de kar met Maake erin achter zijn fiets. Maaike houdt zich stevig vast en vindt het reuze leuk. Veel te snel is het tijd om naar huis te gaan. Bert trekt Maaike op de terugweg en zó komen de kinderen weer in Overloon.
De moeder van Edwin en Maaike heeft al staan wachten; ze vindt het toch wel een beetje griezelig dat haar kinderen een eind gingen fietsen. "Komen jullie nog even een glaasje limonade drinken," vraagt Maaikes moeder, "dan krijgen jullie gelijk wat vitamientjes binnen." "Vieze Mientjes," vraagt Boris, "zitten die dan in limonade?" "Doe niet zo stom," zegt Eddy, "natuurlijk lusten wij limonade, mevrouw." "We komen morgen helpen met de tuin," kondigt Bas aan. "Mogen jullie dat wel van jullie ouders," vraagt Maaikes moeder. "Ja hoor," antwoordt Boris, "dat vinden ze best, want dan halen wij geen kattenkwaad uit!" "Alles wat wij kunnen, mogen wij," zegt Bas, "en als we met z'n allen zijn, gaat het altijd goed!" De moeder van Edwin en Maaike moet er wel erg aan wennen dat de kinderen van het 14 Oktoberplein zó zelfstandig zijn, maar ze begrijpt dat het voor de kinderen erg fijn is en ze besluit dat ze Edwin en Maaike in het vervolg ook meer moet vertrouwen en meer vrijheid moet geven.