Bij de vierentwintigste zondag door het jaar

Prinses Moniek!

Monique heeft op de televisie gezien dat sommige mensen op zoek gaan naar hun eigen vader en moeder. Vaak zijn die mensen in een gezin opgenomen en zij dachten altijd dat hun vader en moeder hun eigen vader en moeder waren, terwijl die mensen geboren zijn in een land aan de andere kant van de wereld. Monique denkt dat ook zij wel eens niet het echte kind van haar ouders zou kunnen zijn; ze lijkt helemaal niet op haar vader en moeder, vindt zij; vader heeft blond haar en haar moeder is heel donker. Monique zelf heeft rood haar; dat klopt dus echt niet, volgens Monique. Monique droomt ervan, dat zij een prinsesje is; ze is beslist geroofd door boze mensen en aan haar vader en moeder verkocht. Een beetje raar is die gedachte natuurlijk wel, want de vader van Monique is politieagent en die kan toch eigenlijk niet iets doen dat niet mag. Misschien wilden haar ouders Monique wel zó graag hebben, dat haar vader een keertje zijn ogen dicht heeft gedaan voor wat wel en niet mag, denkt Monique. De volgende dag op school droomt Monique, onder de les, verder. "Wat is er toch met jou aan de hand," vraagt Hanneke aan Monique in de pauze, "je bent zo stil, ben je soms een beetje ziek?" Monique vertelt aan Hanneke en Fatima waar ze over na heeft gedacht. "Ik denk dat ik eigenlijk een prinsesje ben," zegt Monique. "Dat zou leuk zijn," zegt Fatima, "een echt prinsesje; dan moet je ook naar de televisie schrijven en misschien vinden zij dan jouw eigen vader en moeder wel." "Denk jij dat alleen maar omdat je rood haar hebt," vraagt Hanneke, "dat gebeurt toch wel vaker als een vader blond en een moeder donker is?" "Suzan is ook een beetje rood," zegt Fatima, "haar moeder is blond en haar vader is donker." "Misschien is Suzan ook wel een prinsesje," zegt Monique, "dan kunnen we toch samen op zoek gaan naar onze eigen ouders."
De andere kinderen van het 14 Oktoberplein vinden het maar raar dat Monique, Hanneke en Fatima in een hoekje van het schoolplein staan te fluisteren. "Wat zouden die toch hebben," vraagt Bas zich af. "Dat zijn vast meidengeheimen," zegt Boris. "Zullen we eens gaan luisteren," zegt Eddy, die toch ook wel een beetje nieuwsgierig is. De jongens lopen zachtjes naar de meisjes en vangen precies op dat Monique zegt dat ze misschien wel een prinsesje is. "Ben jij een prinsesje," vraagt Boris. Monique schrikt, want het is niet haar bedoeling dat iedereen weet wat ze gedacht heeft. "Misschien ben ik een prinsesje, maar dat weet ik nog niet zeker," antwoordt Monique, "en daar moeten jullie echt jullie mond over houden."
Dat laatste is teveel gevraagd. Bas en Boris vertellen onmiddellijk aan alle kinderen van het 14 Oktoberplein dat ze een prinsesje als vriendin hebben. "Hoe kom jij nu te weten of het echt waar is," vraagt Eddy. "Dat vraag je aan de mensen van de televisie; die kunnen dat uitzoeken,' antwoordt Monique. "Daar kun je toch zó achterkomen," zegt Bert. Iedereen kijkt Bert aan; hoe kan dat dan? "Je moet gewoon een erwt onder jouw matras leggen," zegt Bert, "als je die erwt voelt en er niet van kunt slapen, ben je een prinsesje, want alleen echte prinsesjes voelen een erwt door een matras heen." "Joh, dat is toch een sprookje," zegt Suzan. "Dat werkt in het echt ook wel," zegt Bert. Gelukkig gaat nu de bel; de pauze is voorbij en de kinderen moeten weer naar de klas. Monique hoopt maar dat iedereen straks vergeten is, dat zij gezegd heeft dat ze misschien een prinsesje is.
Daarop heeft Monique tevergeefs gehoopt: als de school uit is, lijkt het inderdaad of iedereen het verhaal vergeten is, maar 's middags in de hut, staat Monique iets anders te wachten. Bas en Boris hebben vlug gegeten en zijn heel vroeg naar de hut gegaan. De tweeling heeft een heleboel oude gordijnen meegenomen en ook een kroontje, dat gebruikt is met Carnaval. "We moeten echt een troon maken," zegt Bas, "dan weten we zó of Monique een echt prinsesje is." "Dan leggen we toch gewoon een kussen op de troon met daaronder een stel keitjes," zegt Boris, "als Monique die keitjes niet voelt, dan is ze geen prinses." Bas heeft ook zijn hoofdkussen meegenomen; dat ding vindt hij voor dit doel heel geschikt. Van een stel veilingkistjes bouwen de jongens een echte troon. Over de troon leggen ze de gordijnen en bovenop de troon legt Bas een verzameling keitjes; daarop komt het kussen. De tweeling is net op tijd klaar, want daar komen de andere kinderen van het 14 Oktoberplein al aan. Ook Edwin en Maaike zijn erbij. Hans draagt Maaike de trap af en dan komt Monique naar beneden. Bas en Boris staan naast de trap en buigen diep. "Gegroet hoogheid," zegt Bas. "Wij zijn uw lakeien," zegt Boris.
Monique trekt een gezicht, ze besluit het spelletje maar mee te spelen, want er zal weinig anders opzitten. Bas en Boris begeleiden Monique naar de troon. "Moet ik daarop zitten," vraagt Monique, "dat is doodeng, dat is veel te hoog." "Hoogheid," antwoordt Bas, "een prinses hoort hoog te zitten en wij houden u wel vast." Monique wordt door Bas en Boris op de troon geholpen. "Hier is jouw staf," zegt Bas en hij geeft een pleeborstel aan Monique. "Bah," zegt Monique, "dat is toch wel een schone?" "Natuurlijk is die schoon," zegt Boris, "we hebben hem echt goed uitgespoeld." Dat de tweeling de pleeborstel gewoon zomaar vanachter de toiletpot thuis meegenomen heeft, vertellen ze maar niet. "Onderdanen," roept Boris, "nu moeten wij aan onze prinses, Monique van Overloon, geschenken aanbieden." Bas haalt een pakje tevoorschijn; het zit gewoon in een krant verpakt en het ziet er nu niet bepaald erg netjes uit. Monique neemt het pakje aan en maakt het open. Bijna laat Monique het doosje vallen, maar Boris grijpt het nog net op tijd. In het doosje zit de verzameling muizenschedeltjes van de tweeling. "Bah," zegt Monique, "wat smerig, dat vind ik een eng cadeautje." Dan haalt ook Boris een pakje en geeft het aan Monique. "Dat maak ik niet open hoor," zegt Monique, "daar zal ook wel iets smerigs in zitten." "Nee," zegt Boris, "dat is een heel kostbaar geschenk." "Dat is vast goud," zegt Eddy, "of het zijn mooie kettingen en armbanden." Monique moet ook dit pakje openmaken en nu valt ze zowat van de troon af, want in dit doosje zit een grote spin. Monique gilt van schrik en de anderen hebben veel plezier. "Dat is ook een onderdaan," zegt Boris. "Zit u wel fijn, hoogheid," vraagt Bas. "Ja, ik zit best," antwoordt Monique. "Doet uw prinsesselijk achterwerk geen pijn," vraagt Boris. "Nee," antwoordt Monique, "ik zit prima." "Dan ben je geen prinses," verklaart Bas, "want we hebben een grote kei onder dat kussen gestopt." Monique komt van de troon af; ze vindt het helemaal niet leuk meer. "Jij kan ook geen prinses zijn," zegt Willeke, "we hebben aan onze vader gevraagd hoe het kan dat jij rood haar hebt." "Hij zei, dat dat heel gewoon is en bovendien heeft onze vader geholpen toen jij geboren werd," vertelt Helga. "Dan moeten wij Monique niet meer met "hoogheid", maar met "laagheid" aanspreken," zegt Bas. "Dat laten jullie hoor, stelletje snertjongens," stuift Monique op.
"Hou nu maar op," vindt Hanneke, "het is mooi genoeg geweest; iedereen denkt wel eens, dat zijn eigen vader en moeder niet z'n eigen vader en moeder zijn." "Dat is zo," zegt Suzan, "ik heb dat ook wel eens gedacht, maar toen heb ik mijn babyboek mogen zien en toen wist ik zeker dat mijn moeder echt mijn moeder is." "Laten we nu maar een spelletje gaan doen," zegt Bert, "dan zakt de boze bui van Monique ook wel weer." Intussen ruimen Bas en Boris de troon op en al gauw zijn de kinderen verdiept in een spelletje memory. Monique is nu toch wel blij dat ze geen prinsesje is, want met "u" en "hoogheid" aangesproken worden, is niet leuk.