Kaakslag: een heel zacht tikje, dat je vroeger van de bisschop kreeg als je gevormd werd. Het was een soort ridderslag waardoor de vormeling a.h.w. een strijdbaar christen moest worden.

Kaarsen: deze worden in de kerk in alle soorten en maten gebruikt. Er zijn van die heel dunne kaarsje, die je brandt bij heiligenbeelden, bijv. bij Maria of Jozef; ze worden ook devotiekaarsen genoemd. Er zijn ook zogenaamde "bus - kaarsen", die staan vaak hoog op het altaar. Ze zitten in een omhulsel, dat ook een kaars is, daarin zit een veer, waardoor de kaars, die daarin geplaatst wordt steeds omhoog wordt geduwd, zó blijven die kaarsen steeds keurig op de zelfde hoogte branden.

Kaarsendomper: een metalen kapje op een lange stok, waarmee hoog staande kaarsen uitgedaan kunnen worden, zonder dat degene die dat moet doen, de raarste capriolen uit moet halen.

Kadish:een Joodse gebed voor de overledenen.

Kafarnaüm: een belangrijke plaats in de tijd van Jezus in Israël. Het lag in Galilea aan de oever van het meer.

Kaïfas: Hogepriester in de tijd van Jezus. Hijheeft er uiteindelijk voor gezorgd dat Jezus gekruisigd werd.

Kalotje: het rondje petje, dat een bisschop, kardinaal of de paus draagt, wanneer hij geen mijter op heeft. Het heeft het zelfde model als het "keppeltje" waarmee Joodse mannen hun hoofd bedekken.

Kameel: dit dier werd en wordt in landen in het Midden Oosten gebruikt als lastdier en rijdier. Het is in staat door zijn vetbulten lang zonder water te kunnen. Daarom kunnen met dit dier tochten door droge gebieden gemaakt worden, b.v. door een woestijn.

Kana: een stad die ten westen van het Meer van Galilea ligt. Hier heeft Jezus het wijnwonder verricht. Hij veranderde water in prima wijn!

Kant: die zit vaak onder aan superplies, rochets en aan altaardwalen. Vaak is hierin een symbolische voorstelling geklost.

Kanunnik: een priester die bij een kathedraal of een basiliek of een heilige plaats hoort. Hij woont daar soms, maar meestal is het tegenwoordig een eretitel.

Kapel: een kleine kerk, waar geen parochie bij hoort. Het kan ook een onderdeel van een kerk zelf zijn, in zo’n kapel wordt dan vaak de een of andere heilige vereerd. Of er wordt gedoopt!

Kapelaan: een priester die de pastoor helpt in zijn parochie. Vroeger waren er soms een heleboel kapelaans die samen op de pastorie woonden. Soms ook had een kapelaan een eigen huis, dat werd dan de kapelanie genoemd. Dit kwam in Limburg nogal eens voor.

Kapiteel: de versierde bovenkant van een pilaar.

Kapittel: in feite is het een ander woord voor vergadering. Dit kan een vergadering van een aantal kloosterlingen zijn. Deze vergadering is dan tijdelijk het hoogste gezag in een orde of congregatie. Het kan een vergadering van kanunniken zijn, het kan ook een vergadering in een kloostergemeenschap zijn, waarbij de leden moeten vertellen wat ze verkeerd gedaan hebben of anderen vertellen hen wat ze verkeerd gedaan hebben.

Kapittelen: dit betekent gewoon iemand op z’n kop geven. Het werkwoord slaat dus op de laatste betekenis van het woord kapittel.

Kardinaal: een bisschop die door de paus tot zijn adviseur of helper is benoemd. Een kardinaal heeft ook de plicht om een nieuwe paus te kiezen als de huidige gestorven is.

Kardinaalshoed: een platte, zwarte hoed met een bol en een brede rand, die de kardinaal als teken van zijn waardigheid van de paus krijgt. Hij draagt hem met zijn kalotje er onder.

Kartuizers: monniken die alleen wonen in een eigen huisje. Dit huisjes staan dicht bij elkaar en samen bidden zij het koorgebed. Ze praten helemaal niet.

Katafalk: een constructie van een heleboel latten, waar een rouwkleed overheen gehangen kan worden, zodat het net lijkt of er een doodskist onder zit. Zo’n katafalk werd wel gebruikt om iemand te herdenken, wiens dode lichaam niet in de kerk aanwezig was.

Kathedraal: de kerk van de bisschop. Hier staat zijn troon en hangt zijn wapen met wapenspreuk. Ieder bisdom heeft dus één kathedraal.

Kazuifel: het bovenkleed dat een priester draagt, wanneer hij de eucharistieviering doet. Het is tegenwoordig een wijd gewaad, dat soms over een albe gedragen wordt, maar soms is het kazuifel zo wijd, dat er niets meer onder hoeft. Vroeger hadden de kazuifels meestal een ander model en leken ze een beetje op een grote vioolkist.

Kelk: een beker op een voet. Meestal is een kelk van goud of soms ook van zilver gemaakt. De kelk wordt gebruikt in de eucharistieviering; hierin wordt de wijn gedaan. Tegenwoordig zijn er ook kelken zonder voet en soms van aardewerk gemaakt. Iedere priester heeft zelf een kelk, die hij krijgt bij zijn priesterwijding. Ze zijn meestal heel kostbaar.

Kelkdoekje: een lapje waarmee de kelk na gebruik schoongepoetst wordt. Vroeger moesten dezedoekjes door de priester zelf gewassen worden en werden helemaal apart gehouden van de andere was. Dit was uit eerbied voor de wijn die veranderd was in het bloed van Jezus.

Keppeltje: rond petje, dat door joodse mannen gedragen wordt. Het kan van zwarte stof gemaakt zijn, maar soms is het ook gehaakt van wit en blauw garen. Sommige joodse mannen dragen het altijd en zetten het op hun hoofd vast met platte krulspeldjes. In een synagoge of op een andere plaats waar men veel eerbied voor heeft, bijv. de herdenkingshal in Yad Vashem, moeten alle mannen, joods of niet, een keppeltje op. Ze krijgen die dan bij de ingang en dan zijn de keppeltjes van karton gemaakt.

Kerk: het gebouw waarin de gelovigen samenkomen om te bidden en te vieren. Met een hoofdletter staat Kerk voor de gemeenschap van gelovigen. Zo heb je de Rooms-Katholieke Kerk, de algemene Kerk van Jezus met Rome als centrum.

Kerkbalans: een actie, die eenmaal per jaar gehouden wordt om geld in te zamelen van alle gelovigen om zo de onkosten van de kerk en parochie te bestrijden.

Kerkbanken: deze staan in de meeste kerken. In veel landen kent men ze niet en zitten de mensen op knielstoeltjes of op gewone stoelen of ze staan en knielen op de grond.

Kerkbeuk: een rij kerkbanken achter elkaar.

Kerkbijdrage: geld dat je geeft om de onkosten van een kerk of parochie te helpen bestrijden.

Kerkboek: hierin staan de teksten van eucharistievieringen, liederen en andere gebeden. Vroeger had iedereen zijn eigen kerkboek en nam dat 's zondags mee naar de kerk. Dit was nodig omdat de Mis in het Latijn was. In het kerkboek stond de vertaling en zo kon je het toch een beetje volgen.

Kerkelijk jaar : dit begint altijd op de eerste zondag van de advent en eindigt met het Feest van Christus Koning op de zondag ervoor.

Kerkelijk recht : de wetten en regels, die in de loop der tijden, door de Kerk gemaakt zijn, staan beschreven in het Kerkelijk Recht (de codex). Er zijn ook juristen die zich alleen bezighouden met het kerkelijk recht, dat beslist afwijkt van het burgerlijk recht.

Kerkelijke rechtbank : hier werken juristen die kerkelijk recht hebben gestudeerd. Allerlei moeilijke zaken op geloofgebied, waarover onenigheidis ontstaan, worden hier behandeld. Ook worden hier huwelijken nietig verklaard.

Kerkhof: eigenlijk was dit de tuin van een kerk. Omdat men hier, wegens plaats gebrek in de kerk, de doden ging begraven, is het nu de naam voor de begraafplaats.

Kerkklokken: zijn meestal reuze groot. Ze worden voordat ze in de toren worden gehangen gewijd, want ze hebben een belangrijke taak: ze moeten de mensen oproepen tot gebed of gewoon waarschuwen dat het tijd is om naar de kerk te komen. Meestal hebben de klokken ook een naam, die in de klok gegraveerd is.

Kerkkoor: wanneer een groep zangers en zangeressen allen zingt in een kerk bij de vieringen is het een kerkkoor.

Kerkleraar: een titel van iemand die veel bijgedragen heeft aan de "leer" ( wetten, regels, wetenschap) binnen de kerk.

Kerkmuziek: deze muziek werd oorspronkelijk alleen voor gebruik in de kerk geschreven. Soms was deze muziek zo mooi, dat je hem nu ook op concerten kunt beluisteren. Veel kerkmuziek was vroeger de gewonen vorm van muziek maken. Ook veel middeleeuwse liefdesliedjes leken veel op het Gregoriaans.

Kerktoren: die zie bij bijna alle kerken. De bedoeling hiervan is om te wijzen naar de hemel. Gewoon een richtingaanwijzer dus!

Kerstboom: deze boom heeft eigenlijk niets met Kerstmis te maken, maar is een overblijfsel van een veel ouder feest : de Midwinterfeesten. Deze boom was vroeger de enige boom die groen bleef en werd daarom als een teken van nieuw leven in een hele donkere tijd gezien. Vandaar ook de kaarsen erin!

Kerstengel: deze herinnert aan de engelen die de herders vertelden dat er een Kindje in de stal geboren was.

Kerstgroep: hiermee is men in de Middeleeuwen begonnen, Sint Franciscus heeft dit uitgevonden om de mensen gemakkelijker het kerstverhaal te kunnen vertellen. Er bestaan heel veel vormen van kerstgroepen, soms zelfs kunnen ze bewegen en laten ze het leven in een bepaalde streek zien. Voor de Napolitaanse kerstgroepen zijn heel beroemd.

Kerstkindje: de afbeelding van Jezus als pas geboren baby.

Kerstkribbe: hieronder wordt wel de voerbak verstaan waarin Jezus lag toen Hij geboren was, maar soms noem je ook de hele kerstgroep zo.

Kerststal: de stal is ook een uitvinding van Sint Franciscus: de mensen in zijn omgeving zetten hun dieren in een stal en niet in een grot. Maar waarschijnlijk is Jezus in een grot geboren die ook wel gebruikt werd als onderdak voor dieren.

Kerstverhaal: het oorspronkelijke kerstverhaal is het verhaal over de geboorte van Jezus. Er zijn in de loop der tijden ontelbare kerstverhalen geschreven en verteld. De donkere winteravonden waren vroeger echt de tijd om verhalen te vertellen.

Ketter: iemand die iets beweert en gelooft, wat niet klopt met de leer en de regels en wetten van de Kerk. Het woord komt van de Katharen, een groep mensen in Zuid Frankrijk die een andere vorm van geloof had en die door onze Kerk bestreden werd. De manier waarop deze mensen behandeld zijn is een roetzwarte bladzijde in onze kerkgeschiedenis.

Kevelaer: is een bedevaartplaats van Maria, vlak over de grens in Duitsland. Hier wordt een wonderlijk plaatje met daarop een afbeelding van het beeld van Maria in Luxemburg vereerd.

Kinderkoor: verzameling lieverds, die in de kerk zingen!

Kinderzegen: de zegen die de kinderen namens het kerstkind krijgen op tweede kerstdag.

Kindsheid verhalen : de legendes over de jeugd van Jezus. Over die jeugd weten we niks, maar er is ijverig over gefantaseerd.

Klokkentouw: vroeger werden de kerkklokken niet elektrisch geluid, maar met een dik touw, waar regelmatig aan getrokken moest worden. Hoe groter de klok, des te zwaarder was dit werk.

Klooster: de plaats, waar broeders, paters en zusters samen wonen. Soms is het alleen een "thuisbasis" van waaruit ze uitgezonden worden om ergens anders te werken in de dienst van hun medemensen.

Kloosterscholen: omdat schrijven, lezen en andere vormen van wetenschap vroeger vaak alleen door kloosterlingen beheerst werd, hadden zij bij hun kloosters vaak scholen, waar zij de jeugd les gaven. Zo zijn ook de universiteiten ontstaan.

Kluis: een veilige ruimte waarin waardevolle spullen bewaard worden. Omdat iemand die heilig wil leven soms ook heel waardevol is, wordt zijn woning, waar hij of zij alleen leeft, ook een kluis genoemd. Het kan ook zijn dat er een hele verzameling van die mensen bij elkaar woont. Zo heet het klooster van trappisten ( heel streng levende paters) in Achel, de Achelse Kluis.

Kluizenaar: iemand die alleen woont en niet gestoord wil worden in zijn gebed en nadenken over God.

Komeet: de ster van Bethlehem was waarschijnlijk een komeet. Die was heel dicht onze aarde genaderd en daarom had hij een reuze staart.

Koor om koor : zo worden de psalmen in de kloosters gebeden, om de beurt de ene kant van de kapel en dan de andere. Iedere keer één vers.

Koorbanken: hierin zitten broeders, paters, zusters, maar ook priesters en monniken wanneer zij het "Officie" (=het officiële gebed van de Kerk) bidden. Koorbanken staan meestal niet naar het altaar gericht, maar staan tegenover elkaar. Soms zijn het gewone lange banken. Soms zijn het afzonderlijke plaatsen met een klapbankje, waaronder een steuntje zit, waarop ze konden hangen als ze lang moesten staan. In sommige oude kathedralen zijn heel mooie koorbanken te zien.

Koorgebed: dit wordt ook wel het officie genoemd: het officiële gebed van de kerk. Het bestaat uit: Lauden, prime, terts, sext, none, vespers, completen en diep in de nacht: de metten. Hierop zijn een heleboel variaties mogelijk. In slotkloosters, waar men als hoofd taak het bidden heeft, worden als deze gebeden gezamenlijk verricht.

Koormantel: wijde cape, die lijkt op een Romeinse soldatenmantel. Een priester draagt hem soms in de liturgische kleuren. Bijvoorbeeld bij een begrafenis. Kloosterlingen dragen ze soms ook, maar dan in de kleuren van hun habijt.

Koorschool: op zo’n school leerden jongens op de eerste plaats zingen in een kerkkoor. Daarnaast kregen ze ook les in alle gewone schoolvakken. Twee heel bekende koorscholen zijn die van Wenen (Wiener Sängerknaben) en die van Monserat in Spanje.

Koorzang: het zingen door een koor. Hierbij werd, wordt vaak voorgezongen door een cantor. Dit is dus een solist.

Koralen: heel plechtige muziek, die gezongen kan worden, maar ook alleen gespeeld door een instrument, b.v. een orgel. J.S.Bach heeft veel beroemde koralen geschreven.

Koran: het heilige boek van de moslims. De profeet Mohammed zou dit boek geschreven hebben na een openbaring door een engel. Veel verhalen hierin komen overeen met onze bijbel of gaan daarop door.

Kosjer: dit betekent dat iets rein is en dat Joden het mogen eten of gebruiken. Om te bepalen wat kosjer is moet er vaak aan een heleboel regels en voorschriften voldaan worden.

Koster: dit is een zeer belangrijk figuur in de kerk, zonder hem/haar loopt alles in het honderd! Hij/zij zorgt voor alle praktische zaken bij een viering.

Kovel: modern wit kleed, dat gedragen wordt door acolieten, maar soms ook door kloosterlinggen, over de gewonen kleding heen.

Kruis: in de Romeinse tijd werden misdadigers ter dood gebracht door ze aan een kruis te spijkeren. Ook Jezus is aan het kruis gestorven.Door zijn dood is het een symbool van ons geloof geworden. Het martelwerktuig is een werktuig geworden dat leven geeft.

Kruisbeeld: een kruis met daarop soms een voorstelling van het lichaam van Jezus.

Kruisgang: een gang in een klooster of bij een kathedraal, waarin vroeger de doden begraven werden en waar monniken baden en mediteerden. Meestal is een kruisgang in een vierhoek gebouwd, met in het midden een tuin. In een kruisgang mocht niet gesproken worden en moest er gebeden worden voor de overledenen.

Kruisteken: in de katholieke traditie wordt een gebedsmoment begonnen met het kruisteken. Hierbij roep je hulp aan van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, terwijl je het teken van het kruis maakt door met de vingers van je rechterhand je voorhoofd aan te raken, dan ergens op je buik, je linker schouder en je rechter. Orthodoxe gelovigen raken eerst de rechter schouder aan en dan de linker.

Kruistochten: zo'n duizend jaar geleden wilde men de moslims uit Israël verdrijven en alle heilige plaatsen in bezit houden van de Kerk. Met dat doel trokken duizenden ridders naar Palestina. Er is heel wat afgevochten en of dit nu bepaald netjes was, is zéér de vraag. Kerk en politiek machtsvertoon gingen in de middeleeuwen nogal eens samen.

Kruisvaarders: ridders met hun gevolg, die naar het Heilig Land trokken om daar te vechten. Soms waren zij lid van de Tempelorde, of van de Johanniterorde of waren zij Hospitaalridders, die de gewonden verzorgden.

Kruisweg: oorspronkelijk is dit de weg die Jezus met zijn kruis gelopen heeft, vanaf de Anthoniaburcht naar Calvarië. Om deze toch te herdenken heeft met afbeeldingen gemaakt ( 14 stuks) met de belangrijkste onderdelen van deze laatste tocht. Zulke afbeeldingen hangen in vrijwel iedere kerk. Tegenwoordig wordt er vaak een vijftiende statie aan toegevoegd: de verrijzenis.

Kruiswegstatie: een onderdeel van de kruisweg, waarop een gebeurtenis hieruit afgebeeld is.

Kwezel: iemand die overdreven braaf is en meestal een tikkie schijnheilig!