De wijsheidsboeken

De wijsheidsboeken zijn geen geschiedschrijving maar gaan over vragen en levenswijzen van gelovige mensen. Hoe moet je in God geloven in tijden van groot lijden? (Job)  Hoe moet je je leven vorm geven in een tijd die onzeker is en vol vragen (Prediker). Er wordt geprobeerd inzichten van wijsheid en geloof te formuleren als antwoord op vragen van gewone gelovigen. Ook het boek van Jezus Sirach hoort bij de wijsheidsliteratuur

Het boek Job
Job was een onberispelijk en rechtschapen man. Hij had een prachtig gezin en hij was een van de rijkste mannen van heel de streek. Maar dan krijgt hij de ene jobstijding na de andere. "Op de dag dat de zonen en dochters van Job weer hun feestmaal hadden in het huis van hun oudste broer, kwam er een bode bij Job met het bericht: "De runderen waren aan het ploegen, vlakbij graasden de ezelinnen, en de Sabeeën kwamen ons overvallen: ze roofden het vee en sloegen de knechten neer met het zwaard. Ik kom het u vertellen, want ik ben de enige die over is. (Job 1)

Hij was nog niet uitgesproken, of een vierde kwam met het bericht: "Uw zonen en dochters hielden hun feestmaal in het huis van hun oudste broer; er kwam een machtige windhoos uit de woestijn en die viel op alle vier de hoeken van het huis: het stortte in en uw kinderen vonden de dood. Ik kom het u vertellen, want ik ben de enige die over is."
Opeens stond de wereld van Job op zijn kop.
Toen scheurde Job zijn kleed, schoor zijn hoofd, viel in verering op de grond en zei: "Naakt kom ik uit de schoot van moeder aarde, naakt keer ik daar terug; de Heer geeft, de Heer neemt. Gezegend is de Naam van de Heer. Ondanks deze gebeurtenissen zondigde Job niet; hij maakte God geen enkel verwijt.  (Job 1)

Zijn vrienden kwamen hem bezoeken, maar ze wisten er geen raad mee. Zeven dagen zaten ze stilzwijgens bij Job.  Hierna opende Job zijn mond en vervloekte zijn dag. Zo begon hij: "Weg met de dag waarop ik werd geboren.  Waarom ben ik niet in de schoot gestorven? Uit de schoot komen, en een laatste zucht? Waarom hebben knieën mij ontvangen? Of was ik maar verborgen als een misgeboorte, als een zuigeling die nooit het levenslicht zag. Waarom wordt licht gegeven aan ongelukkigen, en leven aan verbitterde mensen? Zij kijken uit naar de dood, en hij wil niet komen, zij begeren hem meer dan een schat. Zij zouden blij zijn met hun einde, en juichend belanden in het graf. Zuchten is dagelijks brood, lijkt het wel, klagen het water dat ik te drinken krijg. Wat ik het meest vrees komt op mij af, wat mij angst aanjaagt heeft me getroffen; ik ken geen rust, geen vrede; ongedurigheid vergezelt mij."  (Job 3)

Ondanks al zijn ellende blijft Job vertrouwen op God."Toch blijf ik het zoeken bij God, en bij God leg ik mijn zaak. Hij doet grote en ondoorgrondelijke dingen, ontelbare wonderen. Hij stort regen uit over de aarde, water over het veld. Hij plaatst geringen hoog, en de treurenden veilig. Hij verijdelt de opzet van de sterken, hun handen voltooien het geplande niet. Hij vangt de wijzen in hun eigen sluwheid, hun plannen falen. Hij verwondt, maar verbindt ook; zijn hand slaat, maar heelt eveneens. In zes noden is Hij je redder, zelfs in zeven zal geen onheil geschieden. In hongersnood redt Hij je van de dood, in oorlog van de slag van het zwaard."  Job 5)

  Na veel discussies  met zijn omgeving krijgt het verhaal van Job toch een happy end. "De Heer gaf Job al zijn bezittingen weer terug, omdat hij gebeden had voor zijn vrienden. Zelfs het dubbele van zijn vroegere bezit schonk Hij hem. Toen kwamen zijn broers en zussen en al zijn vroegere kennissen weer bij hem thuis eten; zij betuigden hem hun medeleven en hielpen hem al de rampen te boven te komen die de Heer over hem gebracht had; ze gaven hem ieder een hoeveelheid geld en een gouden ring. En de Heer zegende het latere leven van Job nog meer dan het vroegere; hij had veertienduizend schapen en geiten in bezit, zesduizend kamelen, duizend span runderen en duizend ezelinnen. Zeven zonen kreeg hij nog en drie dochters. De eerste noemde hij Jemima ( = tortel) , de tweede Kesia (= kaneelbloesem), de derde Keren-Happuk (=  poederdood). Van de vrouwen in het hele land waren de dochters van Job de mooiste. Zij kregen van hun vader, net als hun broers, grond in bezit."   Job 42)

Het boek der psalmen

Het boek Psalmen is een verzameling dichterlijke gebeden en liederen. Het woord 'psalm' komt van het Griekse woord voor 'lied bij snarenspel'. De psalmen zijn gemaakt door verschillende dichters; de oudste dateren uit de tijd vóór David, de jongste uit de tijd na de ballingschap. Geleidelijk werden ze verzameld en tenslotte zijn ze in één bundel terechtgekomen.
De opschriften boven de psalmen zijn later toegevoegd; ze geven historische en muzikale aanwijzingen, die voor ons niet steeds duidelijk zijn.
Wat de inhoud betreft kan men verschillende soorten psalmen onderscheiden. Er zijn liederen waarin men God aanbidt en als koning zijn lof bezingt, hem smeekt om hulp en bescherming en waarin men hem dankt voor overwinning, vrede en welvaart. In andere psalmen klaagt men zijn nood en vraagt om vergelding van geleden onrecht of vergeving van schuld. Sommige vertolken het nationale gevoelen, andere hebben een meer persoonlijk karakter.
De psalmen brengen op diep-menselijke wijze tot uitdrukking wat mensen ervaren in hun relatie tot God. Dat heeft dit bijbelboek een bijzondere betekenis gegeven. De nieuwtestamentische schrijvers citeren de psalmen vaak en zowel in de joodse gemeenschap als in de christelijke kerk zijn ze door de eeuwen heen zeer geliefd gebleven als bron van troost en uiting van geloof en godsvertrouwen.
In het boek Psalmen zijn een aantal verzamelingen te herkennen, zoals die van Asaf (73 -83) of die van de Korachieten (o.a. 42 - 49). Soms zijn psalmen blijkbaar gebundeld op grond van hun gebruik, zoals de pelgrims liederen (120-134). Ook op grond van de inhoud zijn kleine bundels gevormd, zoals de psalmen waarin God als koning wordt bezongen (93 -99).
In later tijden is een verdeling ontstaan in vijf boeken. Elk van die boeken wordt afgesloten met een lofprijzing, zoals in 41 :14, 72:19, 89:53 en 106:48. Psalm 150 is een grote lofprijzing en vormt de afsluiting van de hele bundel. De vijf boeken worden gevormd door de Psalmen 1-41, 42 -72, 73-89, 90-106 en 107-150.

Het boek Spreuken

De verzameling teksten die nu Spreuken heeft moet een lange wordingsgeschiedenis hebben meegemaakt. Het beslaat een tijd van de tiende tot de vierde eeuw voor Christus.  De eerste hoofdstukken zijn waarschijnlijk het laatst ontstaan  Er zijn ook teksten die duidelijk van niet-Israëlische auteurs komen. De spreuken zijn niet altijd gemakkelijk te verstaan. Dat wordt in het begin ook aangegeven met de woorden "spreuken en duistere taal, woorden van wijzen en hun raadsels (1,6) Dat maakt het vertalen van deze teksten ook een ingewikkelde zaak.

Het boek Prediker

Wanneer het boek Prediker is ontstaan is niet duidelijk, waarschijnlijk na 540 voor Christus. Het boek is in ik-vorm geschreven en kent een typisch eigen woordgebruik.
Prediker bevat de overwegingen van een man, die diep heeft nagedacht over de zin van het leven, over de tegenstrijdigheden erin, de vergankelijkheid ervan, over het onbegrijpelijke onrecht in de wereld en over al het gezwoeg van mensen dat nergens toe leidt. Slotsom lijkt dat alles zinloos is, een 'najagen van wind'. Hij gelooft wel dat alles in Gods hand is, maar hij kan God niet volgen in de manier waarop hij het leven van de mensen bepaalt.


Alles is ijl en ijdel, vindt prediker. Wat heeft een mens aan al zijn zwoegen en tobben onder de zon. Generaties gaan en generaties komen, en de aarde blijft almaar bestaan. De zon komt op en de zon gaat onder en haast zich dan weer naar de plaats waar haar loop begint. De wind waait naar het zuiden en draait naar het noorden. Hij draait en draait en waait, en telkens keert hij op zijn draaien terug. Alle rivieren stromen naar zee en de zee raakt niet vol. Wat gebeurd is zal weer gebeuren: nieuw is niets onder de zon. Er is weleens iets waarvan men zegt: `Kijk, dit is iets nieuws!' Maar dat is niet zo: vroeger was het er ook al. (Prediker 1)

Ik zei tegen mezelf: Zoek het eens in het plezier en geniet van het goede. Maar ook dat bleek ijdel. Lachen is dwaasheid, zeg ik, en plezier maken levert niets op. Zo heb ik het ook eens geprobeerd met de wijn. Het was de wijsheid die mij dat ingaf: ik wilde erachter komen of in de dwaasheid misschien het geluk ligt waarvoor de mensen werken onder de zon, heel hun kortstondig bestaan. Toen ik terugkeek op alles wat ik gepresteerd had en op al de moeite die mij dat gekost had, stelde ik vast: het is allemaal ijdel en grijpen naar wind. Er valt niets mee te winnen onder de zon.  Ik weet wel dat wijsheid een voordeel heeft op dwaasheid, zoals licht een voordeel heeft op duisternis: een wijze heeft ogen in zijn hoofd, terwijl een dwaas in het duister tast. Maar tegelijk stel ik vast dat beiden eenzelfde lot beschoren is. (Prediker 2)
Het Hooglied

Het is niet duidelijk wanneer dit boek ontstaan is, waarschijnlijk eind vijfde eeuw voor Christus of nog later
Het Hooglied is niet als één gedicht geschreven, het is eerder een verzameling minneliederen, deels onafhankelijk van elkaar ontstaan en pas later samengebundeld door een eindredacteur.

Overstelp mij met de kussen van je mond, want je liefkozingen zijn zoeter dan wijn. Je zalven zijn heerlijk om te ruiken en de klank van je naam is als een rijk parfum; daarom hebben de meisjes je lief. Trek mij mee, laten we vluchten, neem mij mee, koning, in je vertrekken!Terwijl mijn koning aan tafel zit, verspreidt mijn nardus zijn geur. Mijn lief is als een zakje mirre dat tussen mijn borsten rust. Een tros hennabloemen uit de tuinen van Engedi is mijn lief voor mij.  Je bent mooi, mijn lief, en zo zoet! Ons rustbed is het frisse groen, en de gebinten van ons huis zijn van cederhout, de wanden van cypressen.  (Hooglied 1)

Je lippen druipen van honing, mijn bruid, honing en melk onder je tong, de geur van je kleren is als de geur van de Libanon. Een gesloten hof ben je, mijn zuster, mijn bruid, een gesloten hof, een verzegelde bron. Je staat in bloei als een lusthof vol granaatbomen met kostelijke vruchten, vol hennabloemen en nardusplanten, nardus en saffraan, kalmoes en kaneel, allerlei wierookbomen, mirre en aloë, de fijnste geurige kruiden. Je bent een bron in een tuin, een fontein van levend water, water dat stroomt van de Libanon. (Hooglied 4)
Het boek Wijsheid

Men plaatst het ontstaan van dity geschrift  tussen 200 en 30 voor Christus. Het is oorspronkelijk in het Grieks geschreven. Het boek heette oorspronkelijk de"wijsheid van Salomo", maar het boek is zeker niet van de hand van koning Salomo.

Heb de gerechtigheid lief, u die het land bestuurt; richt uw gedachten op de Heer in goede gezindheid en zoek Hem in eenvoud van hart, omdat Hij zich laat vinden door wie Hem niet uitdagen en zich toont aan wie niet weigeren in Hem te geloven, want kronkelige redeneringen verwijderen de mensen van God en als zij willen beproeven hoe ver zijn macht reikt, worden zij, de dwazen, te schande gemaakt. In een ziel die op het kwade belust is neemt de wijsheid haar intrek niet en zij woont niet in een lichaam dat zich aan zonde heeft overgegeven. Want de heilige geest die wijsheid leert is afkerig van onoprechtheid en wars van dom geredeneer en Hij trekt zich terug waar de ongerechtigheid nadert. De wijsheid is een geest die de mensen liefheeft, maar zij laat de godslasteraar niet ongestraft voor wat er over zijn lippen komt: God is de getuige van zijn nieren, de feilloze waarnemer van zijn hart en de beluisteraar van zijn tong. Want de geest van de Heer vervult het aardrijk en Hij die alles omvat, weet wat er gesproken wordt. (Wijsheid 1)

Volslagen onwijs zijn alle mensen die onwetend zijn over God, en die niet in staat zijn uit de zichtbare goederen Hem te kennen die is en evenmin door het beschouwen van de werken de kunstenaar hebben leren kennen, maar die of het vuur of de wind of de snel bewegende lucht of de sterrenhemel of het onstuimige water of de lichten aan de hemel zijn gaan zien als de beheerders van de wereld, als goden. Als zij, door hun schoonheid bekoord, die dingen voor goden gingen aanzien, dan hadden zij moeten begrijpen hoe veel voortreffelijker de Heer van dat alles is, want Hij die het geschapen heeft is de oorsprong van de schoonheid.   (Wijsheid 13)
Het boek Jezus Sirach

Het boek de Wijsheid van Jezus Sirach (vroeger in de katholieke traditie het boek Ecclesiasticus genoemd) wordt besproken in een apart hoofdstuk. Zie menu.