Het begin (Genesis hfdst 1-11)
Het boek Genesis is het eerste
boek van de bijbel. Genesis betekent wording. De eerste hoofdstukken
beschrijven de wording van de wereld, niet bedoeld als een historisch
verslag, wat onmogelijk is, maar als een boodschap dat al het bestaande
van God komt, in Hem zijn oorsprong heeft. De eerste twee hoofdstukken
geven meteen al twee verschillende scheppingsverhalen. Ook dit maakt
het al duidelijk dat het niet gaat over historische feiten. De eerste
elf hoofdstukken zijn van veel latere datum dan de rest van het boek
Genesis. Omdat ze gingen over het onstaan van de wereld zijn ze later
aan het begin geplaatst.
De eerste 11 hoofdstukken van het boek
Genesis bevatten oerverhalen
waarin de vertellers het begin van alle bestaan belichten vanuit hun
geloof in God. Want, in de visie van de vertellers, stond Hij aan het
begin van alle leven. In de volgende verhalen vinden we iets terug van
de worsteling van de gelovige mens met het kwaad dat hij steeds weer
tegenkwam en dat hij maar niet kon plaatsen. De vertellers geven aan
dat het kwaad van de mens zelf komt, omdat hij niet goed omgaat met de
schepping of zijn medemensen. Tegelijk vertolken zij het geloof dat
ondanks alle kwaad God trouw blijft aan de mens.
In het eerste hoofdstuk van het
boek Genesis wordt verteld dat God alles geschapen heeft in zes dagen.
De opbouw van het eerste
scheppingsverhaal maakt meteen al
duidelijk dat de mens het voornaamste schepsel is op de aarde. De mens
steekt ver uit boven alle andere schepselen, want, zo wordt verteld:
God schiep de mens als zijn beeld. M.a.w. de mens draagt iets
goddelijks in zich.
Ook maakt de verteller duidelijk dat de mens de beheerder is van al het
bestaande, dat hij verantwoordelijk is voor het reilen en zeilen op de
aarde. (Genesis 1)
Het eerste scheppingsverhaal
vertelt dat God zes dagen werkte aan zijn
schepping en dat Hij de zevende dag uitrustte van al het werk.. Dit
verhaal is duidelijk geïnspireerd door de joodse week van zes dagen met
als zevende een verplichte rustdag.
Nogmaals, het zes-dagen verhaal is beeldspraak, geen geschiedenis. Er
zijn nog wel mensen die vasthouden aan de letterlijke betekenis ervan,
die dus ook de evolutieleer ontkennen. Maar het aanvaarden van de
evolutieleer staat het geloof in een scheppende God beslist niet in de
weg. (Genesis 1)
God boetseerde de mens uit
het stof der aarde, zo vertelt het tweede scheppingsverhaal.
Ook in dit tweede verhaal gaat het
om de mens als voornaamste figuur in de schepping. Het woord adam
wordt met een lidwoord gebruikt, om aan te geven dat het niet om een
enkeling gaat maar over iedere mens.
Al is de tuin nog zo mooi, een mens alleen is toch maar een eenzaam
bestaan. (Genesis 2)
Daarom, zo wordt er verteld, schiep
God allerlei dieren als gezelschap
voor de mens.
Als beheerder van de
schepping, mocht de mens namen aan alle dieren.
Maar hoe leuk en aardig al die dieren ook waren, de mens zocht iets
meer, iets van zijn eigen niveau. Daarom bedacht God een vrouw als zijn
gelijke, een medemens met wie hij in nauwe verbondenheid kon leven.
(Genesis 2)
Door het beeld van een vrouw,
gemaakt van de rib van een man, brengt de
verteller tot uitdrukking dat man en vrouw voor elkaar bestamd zijn.
Het is een soort verklaring van de intieme verbondenheid die er tussen
hen kan bestaan.
Daar zaten ze dan, Adam en Eva, in het paradijs. Dat was natuurlijk
heerlijk. Maar jammer genoeg ging het mis. God had hen verboden om de
vruchten te eten van de boom van kennis van goed en kwaad. Maar die
waren toch wel erg aanlokkelijk. (Genesis 2)
De slang symboliseert het kwaad in
de wereld, het geniepige en kruiperige van het kwaad dat op de meest
onverwachte plaatsen zijn kop opsteekt, niet alleen in de begintijd,
maar alle tijden door.
Men spreekt hier van de zondeval die de het leven van alle toekomstige
mensen bepaalde. Maar die zondeval is iets van lle tijden.
Hoe aanlokkelijk ook, Toegeven aan de bekoring brengt de mens alleen
maar narigheid.. Ook dat is iets van alle tijden. (Genesis 3)
Door te eten van de verboden
vrucht, zo wordt verteld, voelde de mens zich opeens voor schut staat.
Hij verborg zich voor God, omdat hij zich schaamde.
Voor straf werden de eerste mensen verjaagd uit het paradijs.
Ook dit is iets van alle tijden. Wie toegeeft aan bekoringen,
jaagt daarmee zichzelf uit een paradijselijke situatie, maakt dus
zichzelf
ongelukkig. (Genesis 3)
Toen Adam en Eva uit de hof van
Eden verjaagd waren, moesten zij "in
het zweet des aanschijns" werken voor hun levensonderhoud. Het
suggereert de dat de eerste mensen in het aartsparadijs volmaakt
gelukkig waren en er niets voor hoefden te doen. In feite is dat aardse
paradijs eerder een verre toekomstdroom dan een werkelijkheid die
verloren was gegaan door de zondeval van de eerste mensen.
(Genesis 3)
De beide scheppingsverhalen
hebben
hun eigen achtergrond en traditie.
Eeuwenlang werden verhalen mondeling doorverteld, met eindeloos veel
variaties. Toen een aantal van deze verhalen op schrift gesteld werden
in de laatste eeuwen voor Christus, heeft men deze twee
scheppingsverhalen gewoon achter elkaar gezet. Iedereen wist dat het
geen historische feiten betrof maar meer een theologische bezinning op
al het bestaande, met name de mens.
Na de "zondeval" was de hof van Eden voorgoed gesloten voor de mens.
Volgens
de bijbelverhalen wordt de komst van de eerste mens gedateerd
ongeveer 4000 jaar voor Christus? En de bijbelse evertellers
weten heel die tijd op te vullen met namen. In hoofdstuk 5 van het boek
Genesis is een
lijst van nakomelingen van Adam te vinden, allemaal mensen die, volgend
de bijbel, verschrikkelijk oud werden. Kampioen was Metusalach (beter
bekend als Metusalem zoals hij vroeger genoemd werd). Die werd maar
liefst negenhonderdnegenenzestig jaar. Ongelooflijk oud, ook
letterlijk: ongelooflijk. Dat kan en hoeft ook niemand te geloven.
Volgens de moderne wetenschap is
de mens al miljoenen jaren oud. Dat is
gewoon niet meer te ontkennen. Evenmin kan men de evolutieleer
ontkennen: daar zijn zoveel aanwijzingen voor dat je er niet meer
omheen kunt. Hoe het precies gegaan is, dat is niet duidelijk, maar wel
dat er vanuit een vaag oerverleden een ontwikkelingsproces heeft
plaatsgevonden, van niets tot steeds hogere vormen van leven en aan de
top van die evolutie staat de mens.
Dus de bijbel heeft het helemaal mis? Als je de bijbel letterlijk wil
lezen dan klopt er niets van. Maar, nogmaals, de eerste hoofdstukken
van Genesis
geven geen geschiedenis weer, maar wel het geloof dat God aan de
oorsprong staat van al het bestaande en dat de mensen hun wortels
hebben in het verleden, dat de mens van vandaag verbonden is met al
zijn voorgangers. Om die lijn weer te geven was het nodig om de bekende
namen enorme leeftijden toe te schrijven. Met die dichterlijke
vrijheden hadden de auteurs van toen helemaal geen problemen.
Maar het
leven gaat verder met eten en drinken en . . . kinderen
krijgen.
De mens en zijn vrouw kregen twee zonen: Kaïn en Abel. Kaïn was
landbouwer en Abel schaapherder. Toen ze allerbei een keer een offer
opdroegen, besteedde God geen aandacht aan het offer van Kaïn en wel
aan dat van Abel. Kaïn was zo kwaad dat hij zijn broer vermoordde.
Kaïn en Abel worden vaak gezien als tweelingbroers, maar dat is niet
zeker. Kaïn betekent in het Hebreeuws "speer" en Abel heeft te maken
met "adem" of "vergankelijkheid". Ook in de Koran komen ze voor.
(Genesis 4)
Het
verhaal van Kaïn is een bijbels waarschuwing tegen het kwaad dat in
allerlei situaties op de loer ligt.
Kaïn werd verbannen, voorzien van een Kaïnsteken opdat niemand hem zou
doden. Kaïn trekt naar "het land Nod, ten oosten van Eden" (Gen. 4:16);
nod is
echter Hebreeuws voor "zwervende", wat kennelijk impliceert dat met dit
woord niet de naam van een land wordt bedoeld, maar de doelloosheid
waarmee Kaïn in eerste instantie de wereld in trok. Later sticht Kaïn
een stad, de eerste die in de Bijbel genoemd wordt, die hij naar zijn
zoon Henoch noemt.
(Genesis 4)
In plaats
van de vermoorde Abel kreeg Adam nog een zoon, Set geheten,
Volgens het verhaal in Genesis was Adam toen al 130 jaar. Hij zou
hierna nog 600 jaar geleefd hebben.
Na Set volgde
nog een hele rij zoons en dochters.
In Genesis hoofdstuk 5 worden de
nakomelingen van Adam genoemd, allemaal met fantastische en
ongelooflijke leeftijden. Dat was de bijbelse manier om de link te
leggen tussen de eerste mensen en de latere generaties ten tijde van de
vertellers.
Op de verhalen over het begin volgen enkele oerverhalen over de
ontwikkelingen van de mens in de oude tijd.
In
de tijd van Noach maakten mensen er een potje van. En, zo vertelt
het oude verhaal, God besloot er een eind aan te maken. Hij zou alle
leven vernietigen door een wereldwijde overstroming, alleen de
rechtvaardige Noach en zijn familie wilde hij sparen. Daarom kreeg
Noach de opdracht een grote ark te bouwen.
Ook dit verhaal heeft geen enkele historische betekenis, wel
kunnen oude overgeleverde feiten een rol gespeeld hebben. Zo is het uit
andere bronnen bekend dat er in de vroege geschiedenis van het Midden
Oosten een enorme overstroming geweest moet zijn. Dat ligt
waarschijnlijk aan de wortel van het verhaal van de zondvloed.
Ook de Koran kent het verhaal van de zondvloed.
(Genesis 6)
Behalve
voor Noachs
gezin
moest de ark ook alle diersoorten een plek te geven, van elk
soort twee. Men heeft
zich wel eens afgevraagd: was de ark wel groot genoeg voor al die
dieren en niet te vergeten; was er genoeg
plaats voor het eten voor mens en dier. De zondvloed zou een jaar
geduurd hebben.
Deze vraag is absoluut niet revelant omdat het niet
gaat om een historische gebeurtenis. Het feit van een grote
overstroming werd gebruikt om aan te geven dat God de losbandigheid van
de mensen straft, maar toch weer toekomst biedt aan Noach en de zijnen.
Ook toen de regen gestopt was, duurde het nog een hele tijd voordat het
water gezakt was en er droge plekken op de aarde ontstonden. (Genesis 7)
Hoewel
het verhaal van de zondvloed deels een soort einde van de wereld
schildert, duidt het ook op een nieuw begin. In het Oude Testament werd
God vaak gezien als een straffende God. Maar Hij is ook de God van
nieuw leven, van nieuwe kansen. Heel de geschiedenis van het joodse
volk is een verhaal van vallen en met Gods hulp weer opstaan. Dat
vinden we ook terug in het verhaal van de zondvloed.
De raaf vond geen droge grond en een duif die Noach later uitzond de
eerste keer ook niet. Maar de volgende duif kwam terug met een groen
takje in de bet: teken van nieuw leven. (Genesis 8)
Volgens de
traditie zou de ark van Noach gestrand zijn op de berg
Ararat, ergens op de grens van het huidige Turkije en Armenië. Vele
expedities hebben naar restanten van de ark gezocht in deze contreien,
maar er is nooit iets gevonden. Die ark zal ook wel nooit gevonden
worden.
Nooit meer een zondvloed, dat was ook de inhoud van het verbond dat God
met Noach sloot.
Van Noachs drie zoons stammen alle latere mensen af, dat werd vroeger
letterlijk zo geloofd. Van Sem zouden de Semieten, van Cham de negroïde
mensen en van Jafet de mensen van Europa, Noord- en Oost-Azië en
Amerika afstammen.
In de tijd van de rassendiscriminatie in Zuid-Afrika werd dit als
argument gebruikt tegen de zwarte bevolking. God had immers Cham
veroordeeld om "de laagste knecht van zijn broers te zijn".
Wat gebeurde er, volgens het verhaal? Noach had een beetje teveel
gedronken en lag er niet erg netjes bij toen hij sliep.
(Genesis 9)
Na het
verhaal van de zondvloed volgt er in hoofdstuk 11 van het boek
Genesis nog een verhaal over mensen die hun plaats niet weten en over
een God die ze weer op hun plaats zet: dicht op de aarde met zijn
veelkleurige verschillen die daar te vinden zijn.
Nog een verhaal uit de "prehistorie" van Israël. De mensen wilden graag
machtig en beroemd worden en kregen een geweldig idee.
Ook al is dit verhaal niet historisch, het heeft wel een
historische
achtergrond. In het oude Mesopotamië bouwde men al hoge torens, voor
die tijd verschrikkelijk hoog. Die torens spraken tot de verbeelding
van nomaden die in een tentje in de woestijn woonden. In hun ogen
reikten die torens tot in de hemel. Ze kregen ook te maken met mensen
die andere talen spraken. (Genesis 11)
Herhaaldelijk
wordt naar de stad verwezen als “Babel, de grote hoer” of
de “Hoer van Babylon”, wat verwijst naar de, in de ogen van de Joodse
stammen, afgoderij oftewel aanbidding van de godin Innana. De stad
Babel vertegenwoordigt in de Bijbel dan ook alles wat liederlijk,
pervers en onrein is. De profeet Jesaja beweerde dat het machtige
Babylon ooit zou worden verslagen en verwoest door de Meden, in die
mate dat er nooit meer iemand in zou kunnen wonen en het kwaad voorgoed
uitgeroeid zou zijn. Op dat moment was dat een vreemde uitspraak, maar
een jaar of honderdvijftig later werd de stad inderdaad, via een list,
belegerd en ingenomen door de Meden en de Perzen.
Babylon of Babel was gebouwd aan de rivier de Eufraat en ligt in het
huidige Irak, een kilometer of tachtig ten zuiden van Bagdad. Babylon
was in een aantal perioden van haar geschiedenis een echte metropool.
Hoewel de stad ook perioden van verval heeft gekend, was ze op haar
hoogtepunten de grootste stad van de antieke wereld. De vroegste bron
die de nederzetting Babylon vermeldt, is een kleitablet uit het rijk
van Sargon van Akkad, die dateert uit de vierentwintigste eeuw voor het
begin van onze jaartelling. Het dorp groeide in de loop der tijd uit
tot een welvarende en grote stad, die in de loop der eeuwen onder
heerschappij kwam van elkaar opeenvolgende volken.